6 Vwo Economie par. 13.2

opgave 13.5 
Objectieve methode:
Toegevoegde waarde  bedrijven = omzet - intermediar verbruik
893-439= 454
Netto toegevoegde waarde overheid = beloning ambtenaren (49)

Dus 454 +49 (afschrijvingen overheid erbij tellen om naar Bruto te gaan)+15=518 
Dit is tegen marktprijzen. 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

opgave 13.5 
Objectieve methode:
Toegevoegde waarde  bedrijven = omzet - intermediar verbruik
893-439= 454
Netto toegevoegde waarde overheid = beloning ambtenaren (49)

Dus 454 +49 (afschrijvingen overheid erbij tellen om naar Bruto te gaan)+15=518 
Dit is tegen marktprijzen. 

Slide 1 - Slide

13.5 subjectieve methode
Beloningen van de productiefactoren 
Loon ondernemingen 225 + loon overheid 49 + overige beloningen 143= 417 dit is netto dus vergeet de afschrijvingen niet. 417 + 58= 475 Bruto binnenlands Product factorkosten
Nu moeten we naar marktprijzen (zie belastingen en subsidies)
475 + 53 - 10 = 518

Slide 2 - Slide

13.5 finale bestedingen
C + I + O + E - M
Consumptie van gezinnen en overheid 384
inversteringen bedrijven en overheid 137
Export 217
Import 220
BBP = 384 + 137 + (217 – 220) = 518
NNI = 518 - 58 -20 =440

Slide 3 - Slide

Let op! O=overheidsbestedingen

Slide 4 - Slide

I= netto investeringen

Slide 5 - Slide

6 Vwo Economie par. 13.2

Slide 6 - Slide

5 grote spelers

Slide 7 - Slide

5 grote spelers
- Gezinnen
- Bedrijven
- Overheid
- Buitenland
- Financiële instellingen

Geldstromen tussen deze spelers?

Slide 8 - Slide

Omschrijf 3 belangrijke geldstromen in deze voorbeeld lay out:
Van Gezinnen naar Overheid: Belastingen

Slide 9 - Open question

De economische kringloop 
Een kringloopschema is een vereenvoudigde weergave van de belangrijkste geldstromen in een economie.
Met behulp van symbolen geven we deze geldstromen weer.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Figuur blz. 18
Y = C + I + O + E - M
( CIOEM )

Y = C + B + S

Slide 12 - Slide

Y = C + I + O + E - M
Y = C + B + S

C + B + S = C + I + O + E - M
B + S = I + O + E - M
( S - I ) + ( B - O ) = ( E - M )
( S - I ) + ( B - O ) - ( E - M ) = 0

Slide 13 - Slide

( S - I ) is particulier spaarsaldo
( B - O ) is begrotingssaldo
( E - M ) is saldo lopende rekening

Deze saldo's houden elkaar in evenwicht

( S - I ) + ( B - O ) wordt het nationaal spaarsaldo genoemd

Slide 14 - Slide

Dus: (S-I) + (B-O) = nationaal spaarsaldo
E-M = saldo lopende rekening of saldo van de betalingsbalans of uitvoersaldo of netto-export
Deze is gelijk aan het nationaal spaarsaldo
Let op: (S-I) is het particulier spaarsaldo

Slide 15 - Slide

Economische kringloop 
(geldstromen)
Y = nationaal inkomen
C = Consumptie
B = Belasting
S = Besparingen
O = Overheidsbestedingen
I = Investeringen
E = Export
M = Import 

Slide 16 - Slide

Macro economische identiteiten
  • Gezinnen: Y = C + B + S 
  • Bedrijven Y = C + I + O + E - M 
  • Overheid: B - O 
  • Particulier Spaarsaldo S - I 
  • Nationaal Spaarsaldo S - I + B - O
  • Uitvoersaldo E - M (betalingsbalanssaldo)
  • (S - I) + (B - O) = E - M 

Slide 17 - Slide

 Een voorbeeld
We kunnen een economische kringloopschema ook boekhoudkundig beschrijven. We spreken in dat geval van de nationale rekeningen.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

BBP + M = C + I + O + E

Slide 21 - Slide

Gegeven is de vergelijking (S - I) + (B - O) = (E - M).
In deze macro-economische vergelijking is het particuliere spaarsaldo gelijk aan:

A
(S-I)
B
(S-I) + (B-O)
C
(S-I) + (B-O) - (E-M)
D
(E-M)

Slide 22 - Quiz

Het saldo E-M stelt voor:
A
Overheidssaldo
B
Uitvoersaldo
C
Particulier spaarsaldo
D
Nationaal spaarsaldo

Slide 23 - Quiz

Het nationaal spaarsaldo bedraagt
A
1
B
2
C
0
D
8

Slide 24 - Quiz

Het particulier spaarsaldo is
A
0
B
6
C
12
D
-1

Slide 25 - Quiz

Hw.
Opgaven 13.9 en 13.11

Slide 26 - Slide