oefentoets 1

Voorbehoedsmiddelen voorkomen altijd een zwangerschap
A
Ja, want daar zijn ze tenslotte voor
B
Nee, want als ze verkeerd gebruikt worden werken ze niet
1 / 33
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Voorbehoedsmiddelen voorkomen altijd een zwangerschap
A
Ja, want daar zijn ze tenslotte voor
B
Nee, want als ze verkeerd gebruikt worden werken ze niet

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

hoe ontstaat een zwangerschap
A
klaarkomen
B
rukken
C
neuken
D
pijpen

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

wat is de goede volgorde van de 4 fases van een bevalling
A
voorbereidingsfase, ontsluitingsfase, uitdrijvingsfase, nageboortefase
B
nageboortefase, ontlsuitingsfase, uitdrijvingsfase, voorbereidingsfase
C
ontsluitingsfase, voorbereidingsfase, uitdrijvinngsfase, nageboortefase
D
uitdrijvingsfase, voorbereidingsfase, ontsluitingsfase, nageboortefase

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

middelen die zwangerschap tegengaan
A
softcup
B
voorbehoedmiddelen
C
condoom
D
pil

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hoelang duurt een zwangerschap?
A
9 weken
B
40 weken
C
38 weken
D
20 weken

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Uit hoeveel fases bestaat de bevalling?
A
1
B
3
C
5
D
6

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Hoe voorkom je een zwangerschap?
A
voorbehoedsmiddel gebruiken
B
"voor het zingen de kerk uit"

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Hoe voorkomt sterilisatie een zwangerschap?
A
er worden geen zaadcellen meer aangemaakt
B
het voorkomt een erectie
C
geen zaadcellen bij het sperma
D
helemaal geen sperma meer

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Een zwangerschap duurt ..... maanden?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Abortus is het stoppen van de zwangerschap
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De fase na de ontsluiting is de ...
A
Nageboorte
B
Perswee
C
Uitdrijving
D
Omdraaiing

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

De juiste volgorde van de geboorte
Weeën -> Ontsluiting -> Persweeën -> Uitdrijving
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is ontsluiting?
A
Alleen het openen van de baarmoedermond.
B
Alleen het verstrijken van de baarmoedermond.
C
Het openen en verstijken van de baarmoedermond.
D
Er gebeurt niets met de baarmoedermond.

Slide 13 - Quiz

Par 
Perioden tijden de bevalling zijn indaling, ontsluiting, uitdrijving en nageboorte.
Tijdens welke periode van de bevalling is de kans op verstikking door de navelstreng om de nek het grootste
A
tijdens de indaling
B
tijdens de ontsluiting
C
tijdens de uitdrijving
D
tijdens de nageboorte

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de naam voor het uitdrijven van de placenta en resten van de navelstreng?
A
Uitdrijving
B
Indaling
C
Nageboorte
D
Voorgeboorte

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat zorgt er voor dat er voldoende ontsluiting is?
A
het hoofdje van de baby
B
weeen
C
de dokter

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel centimeter onsluiting is voldoende om de uitdrijving te starten
A
5 cm
B
10 cm
C
15 cm
D
20 cm

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Bij de bevalling vindt er uitdrijving plaats. Wat gebeurt er tijdens de uitdrijving?
A
Hierbij gaat de baarmoedermond open
B
Hierbij wordt de moederkoek naar buiten geduwd
C
Hierbij wordt het kind naar buiten geduwd

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de nageboorte?
A
placenta en de hele navelstreng
B
placenta en een deel van de navelstreng
C
de navelstreng met een deel van de placenta
D
het vruchtvlies

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

door persweeen komt de nageboorte via de vagina naar buiten
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welke van deze delen verlaten het lichaam bij de nageboorte
A
Placenta
B
Placenta en navelstreng
C
Placenta, navelstreng en vruchtvliezen
D
Placenta, navelstreng, vruchtvliezen en baarmoeder

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een moederkoek?
A
B

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Ander woord voor moederkoek
A
Placenta
B
Placebo

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welk nummer is de placenta (moederkoek)?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is GEEN voorbehoedsmiddel?
A
Spiraaltje
B
Prikpil
C
Anticonceptiering
D
Zwangerschapstest

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen voorbehoedsmiddel?
A
Een spiraaltje
B
De pil
C
Een panty
D
Een condoom

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Vrouwen condoom
B
Nuvaring
C
Mannen condoom
D
Hormoon staafje

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Spiraaltje
B
Hormoonstaafje
C
Prikpil
D
Sterilisatie

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de naam van dit voorbehoedsmiddel?
A
De pil
B
Anticonceptiestaafje
C
Spiraaltje

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Welk voorbehoedsmiddel is hier
afgebeeld?
A
de pil
B
spiraal
C
condoom

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Voorbehoedsmiddelen zijn:
A
middelen die een vrouw laten menstrueren
B
middelen die voor de gezondheid ingenomen worden/ beter worden
C
middelen die een zwangerschap tegen gaan
D
middelen die helpen dat een vrouw zwanger wordt.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Dit voorbehoedsmiddel is bekend als
A
het spiraaltje
B
sterilisatie
C
het pessarium
D
de nuvaring

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Dit voorbehoedsmiddel is ... en beschermt ... tegen SOA's
A
het pessarium, niet
B
het pessarium, wel
C
het condoom, niet
D
het condoom, wel

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions