M3 Kap 3

M3 Kap 3
Sterke werkwoorden
1 / 40
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

M3 Kap 3
Sterke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Sterke werkwoorden met een A in de stam
fahren
tragen
schlafen

Slide 2 - Slide

Sterke werkwoorden met een a in de stam
Werkwoorden zijn sterk wanneer de stamklinker in de verleden tijd verandert:

  • slapen - sliep
  • dragen - droeg

Tip: wanneer een werkwoord in het Nederlands sterk is, dan is hij dat in het Duits in principe ook.

Slide 3 - Slide

Kijk eens naar het werkwoord fahren (rijden):
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
fahr e
fähr st
fähr t
fahr en
fahr t
fahr en
Wat valt je op bij dit werkwoord?

Slide 4 - Slide

Maak nu de volgende zin af:
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
fahr e
fähr st
fähr t
fahr en
fahr t
fahr en
Bij veel sterke werkwoorden die een A in de stam hebben, verandert bij ... en ..., ..., ... de A in een ...

Slide 5 - Slide

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de A in Ä?
A
ich, er/sie/es
B
ihr, sie/Sie
C
du, ihr, sie/Sie
D
du, er/sie/es

Slide 6 - Quiz

ik rijd...
A
ich fahre
B
ich fähre

Slide 7 - Quiz

jij draagt
A
du tragst
B
du trägst

Slide 8 - Quiz

jullie slapen
A
ihr schlaft
B
ihr schläft

Slide 9 - Quiz

Dat vind ik leuk!

Das (gefallen) mir!
A
gefallt
B
gefällt

Slide 10 - Quiz

Wij rijden (fahren)
A
wir fahren
B
wir fähren

Slide 11 - Quiz

Wir (fahren) ..........morgen nach Deutschland.

Slide 12 - Open question

(schlafen) Bis wann ........... du?

Slide 13 - Open question

(fahren) Ich ............ nach München.

Slide 14 - Open question

Sterke werkwoorden met 
e/i(e)-Wechsel 

Slide 15 - Slide

Sterke werkwoorden met een e in de stam krijgen in de t.t. bij du en er/sie/es een i of ie
Lange e wordt-ie
lesen
ich lese
du liest
er/sie/es liest
wir lesen
ihr lest 
sie/Sie lesen


Korte e wordt-i
essen
ich esse
du isst
er/sie/es isst
wir essen
ihr esst
sie/Sie essen

Slide 16 - Slide

  1. Uitzonderingen:
  1. Lange e wordt toch

  1. nehmen:  du nimmst- er nimm
  2. geben: du gibst- er gibt 

  1. treten
    : du trittst- er tritt 

Slide 17 - Slide

  1. Gehen (=gaan) en stehen (=staan) krijgen geen e-i Wechsel!

  1. du gehst-er geht
  2. du stehst- er steht

Slide 18 - Slide

Vertaal: hij leest (lesen)

Slide 19 - Open question

Du (sprechen) ...... immer so leise.

Slide 20 - Open question

Der Arzt (geben) .... Meike eine Spritze.

Slide 21 - Open question

Warum (helfen) .... ihr uns nicht?

Slide 22 - Open question

Goed of fout?

er nihmt
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

ik lees (lesen)
A
ich lese
B
ich liese

Slide 24 - Quiz

(essen) Was ............ du am liebsten?

Slide 25 - Open question

Wo (treffen)....................ihr euch?
A
treffen
B
trifft
C
trefft

Slide 26 - Quiz

Du (sprechen)..................immer so leise.
A
sprichst
B
spricht
C
sprecht
D
sprechst

Slide 27 - Quiz

Der Arzt (geben)..............Meike eine Spritze.
A
gebt
B
gibst
C
gibt

Slide 28 - Quiz

Goed of fout?

du liest
A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

wij nemen (nehmen)
A
wir nehmen
B
wir nimmen

Slide 30 - Quiz

Mijn moeder geeft (geben)
A
Meine Mutter gebt
B
Meine Mutter gibt

Slide 31 - Quiz

Wo (treffen)....................ihr euch?
A
treffen
B
trifft
C
trefft

Slide 32 - Quiz

(helfen) Mein Vater ............ mir immer bei den Hausaufgaben.

Slide 33 - Open question

(lesen) Was ..... du am liebsten?

Slide 34 - Open question

(helfen) ............ du mir dabei?

Slide 35 - Open question

die Umwelt
A
de ommezwaai
B
het milieu
C
het omzet

Slide 36 - Quiz

der Fluss
A
de rivier
B
de voet
C
de vloed

Slide 37 - Quiz

der Wasserhahn
A
de waterhaan
B
de kraan
C
de waterrat

Slide 38 - Quiz

der Müll
A
de muil
B
de molen
C
het afval

Slide 39 - Quiz

der Boden
A
de bonus
B
de bodem
C
de bode

Slide 40 - Quiz