This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 17.5 Genregulatie
Slide 1 - Slide
Genexpressie
Genexpressie: welke genen staan aan of uit in welke cel.
Dit bepaalt welke eiwitten worden gemaakt in welke cel.
Genen "activeren" of "silencing"
Bepaalt de celdifferentiatie/ celspecialisatie
Bepaalt welke eigenschappen tot uiting komen
Slide 2 - Slide
Genexpressie
De mate waarin het DNA van een gen vertaald wordt naar mRNA en mRNA vertaald wordt naar een aminozuursequentie
Regelprocessen
Het gen moet bereikbaar zijn voor RNA polymerase
Invloed uitoefenen op de splicing van het pre-mRNA
Bepalen of de ribosomen het mRNA kunnen lezen
Slide 3 - Slide
Genexpressie
Cellen kunnen de genexpressie regelen door:
epigenetica - chromatinestructuur
epigenetica - DNA structuur
regelen van de transcriptie
regelen van translatie
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Silencing
Enhancing
Heterochromatine
Euchromatine
Compact DNA structuur
Losse DNA structuur
Moeilijk af te lezen DNA
Makkelijk af te lezen DNA
Methylering histonstaarten
Acetylering van histonstaarten
Gen = inactief
Gen = actief
De mate van methylering en acetylering geeft
de epigenetische structuur
Slide 6 - Slide
Spiralisatie
Donkere plekken in de kern:
sterk gespiraliseerd DNA
= heterochromatine
-> geen transcriptie
+ nucleolus (kernlichaampje)
(betrokken bij rRNA synthese)
Slide 7 - Slide
Spiralisatie
Lichte plekken in de kern:
weinig gespiraliseerd DNA
= euchromatine
-> wel transcriptie
Slide 8 - Slide
B In een celkern van een vrouw (links) is een van beide X-chromosomen sterk gespiraliseerd: het lichaampje van Barr. De cel van een man (rechts) heeft dit niet.
Slide 9 - Slide
Methylering en acetylering histonen
Methylering (toevoeging van een -CH3 groep) van een histonstaart zorgt voor meer spiralisatie
Slide 10 - Slide
Methylering en acetylering histonen
Acetylering (toevoeging van een -COCH3 groep) van een histonstaart zorgt voor minder spiralisatie
Slide 11 - Slide
Alle celtypen hebben hetzelfde genoom (hetzelfde DNA), maar een ander epigenoom; in ieder type cel komt een andere set genen tot expressie, waardoor de celtypen zich verschillend ontwikkelen.
Celdifferentiatie en celspecialisatie!
Slide 12 - Slide
Methylering DNA
Methylering (toevoeging van een -CH3 groep) van de Cytosine-base bij de promotor (aanhechtingsplaats van RNA polymerase) voorkomt de transciptie (blokkade)
Slide 13 - Slide
Methylering DNA
Methylering van Cytosine wordt beïnvloed door invloeden van buitenaf (stress/ eetpatroon=epigenetica).
Slide 14 - Slide
Methylering DNA
Methylering van Cytosine wordt bij de DNA replicatie meegenomen dus erft het kind het methylering-patroon van de ouders -> eigenschappen van een kind zijn deels beïnvloed door de milieufactoren van de ouders.
Slide 15 - Slide
Methylering DNA
Genomische imprinting: als de eigenschappen van een kind recessief zijn doordat het dominante gen is uitgeschakeld door epigenetische factoren (1% kans).
Slide 16 - Slide
epigenetica tijdens ontwikkeling embryo
genexpressie regelt welk gedeelte van het DNA actief wordt voor transcriptie
Slide 17 - Slide
Meer genexpressie
Minder genexpressie
Methylering
Acetylering
Heterochromatine
Euchromatine
Rode bloedcel
Stamcel
Slide 18 - Drag question
Na deze biologieles vermoed Elsbeth dat haar oogkleur beïnvloed is door genomische imprinting. Welke oogkleur zullen zij en haar ouders hebben?
A
Elsbeth: blauw
Ouders: beide blauw
B
Elsbeth: blauw
Ouders: beide bruin
C
Elsbeth: bruin
Ouders: beide bruin
D
Elsbeth: bruin
Ouders: beide blauw
Slide 19 - Quiz
Kinderen die in de hongerwinter van '44 verwekt zijn, hebben een verhoogde kans op overgewicht, diabetes, hartziekten en schizofrenie. Dit is een voorbeeld van:
A
epigenetica
B
genregulatie
C
genexpressie
D
transcriptie
Slide 20 - Quiz
In de levercellen van veel mensen staan de genen voor het enzym alcohol dehydrogenase elk weekend 'aan'. De genen voor het maken van hemoglobine staan standaard 'uit'. Dit is een voorbeeld van...