Lesson 15. 10/2 (Teams les 1TC)

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Words 
- Stones
- Need extra practice or explanation? 

Lesson goal: at the end of the lesson you feel comfortable in your preparation for the practice test of next week. 
1 / 53
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Words 
- Stones
- Need extra practice or explanation? 

Lesson goal: at the end of the lesson you feel comfortable in your preparation for the practice test of next week. 

Slide 1 - Slide

Grammar E: meervoud
Plurals = meervoud. 

In het Engels zet je een woord meestal in het meervoud door een ‘s’ aan het woord toe te voegen. 

room – rooms  
grape – grapes  
glass – glasses

Slide 2 - Slide

Meervouden
Eindigt het woord op -fe (zoals knife) dan krijgt het meervoud -ves. 1 knife wordt 2 knives. 

uitzonderingen: 
1 child = 2 children (1 kind = 2 kinderen) 
1 tooth = 2 teeth (1 tand = 2 tanden) 
1 foot = 2 feet (1 voet = 2 voeten) 

Slide 3 - Slide

Some and Any
De woorden some en any betekenen 'wat' of ‘enkele’. Je gebruikt het in zinnen als je het over niet-specifieke hoeveelheden of aantallen hebt.  

Je gebruikt some in vragen waarvan je verwacht dat het antwoord 'ja' is en in bevestigende zinnen. 

Can I have some water, please?  
You can have some water. 

Slide 4 - Slide

Some and Any
In ontkennende zinnen gebruik je any. Voor de meeste vragen gebruik je ook any. 

I don’t have any apples at the moment.  
Do you have any apples?  

There aren’t any cookies left.  
Are there any cookies left? 

Slide 5 - Slide

Demonstrative pronouns
Demonstrative pronouns = aanwijzende voornaamwoorden. 
Aanwijzende voornaamwoorden in het Nederlands zijn: 
- die 
- dat
- deze 
Je gebruikt ze als je iets aanwijst. bijvoorbeeld: 
- Die tafel daar. 
- Deze schoenen die ik draag. 

Slide 6 - Slide

In het Engels heb je ook aanwijzende voornaamwoorden. 
 
Enkelvoud: This, That 

Meervoud: These, Those 

Slide 7 - Slide


This en these gebruik je voor voorwerp(en) die dichtbij staan. 
- This book that I am reading (enkelvoud)
- These pens in my pencil case. (meervoud)

That en those gebruik je voor voorwerp(en) die veraf staan. 
- That dog across the street. (enkelvoud) 
- Those cars parked over there (meervoud). 

Slide 8 - Slide

future plans 
je gebruikt: to be (am/are/is) + (not) going to + hele ww als je het hebt over plannen in de toekomst (of niet)

I am going to fly to Spain tomorrow. 
I am not going to fly to Spain tomorrow. 

Slide 9 - Slide


I am 
you are 
she is 
he is 
we are 
you are 
they are 

going to + hele ww 
going to call 
going to see
going to fly 
going to walk 
going to sing 
going to talk 
going to sleep 

Slide 10 - Slide

Zet in het meervoud

Slide 11 - Slide

one box
two …..

Slide 12 - Open question

one glass
two …..

Slide 13 - Open question

One animal
two ….

Slide 14 - Open question

one bottle
two …..

Slide 15 - Open question

one cherry
two …..

Slide 16 - Open question

one baby
two …..

Slide 17 - Open question

one tomato
two …..

Slide 18 - Open question

one wolf
two …..

Slide 19 - Open question

Vul in some of any 

Slide 20 - Slide

My friend has …… great games we can play tomorrow night.
A
some
B
any

Slide 21 - Quiz

Do you maybe have …… water for me? (je verwacht 'yes')
A
some
B
any

Slide 22 - Quiz

Is there ….. chance that he will come back tonight?
A
some
B
any

Slide 23 - Quiz

I don't have ……. shoes to wear!
A
some
B
any

Slide 24 - Quiz

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in. 

Slide 25 - Slide

I can see …… cars over there.
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 26 - Quiz

I love ….. flowers in front of me. They are so beautiful and smell so nice.
A
these
B
those
C
this
D
that

Slide 27 - Quiz

Welke twee aanwijzende voornaamwoorden gebruik je voor dichtbij?

Slide 28 - Open question

…. skirt (rokje) I am wearing is so comfortable.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 29 - Quiz

Do you see ……. dog on the other side of the road? He's so pretty.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 30 - Quiz

Welke twee aanwijzende voornaamwoorden gebruik je voor veraf?

Slide 31 - Open question

Juiste vorm van de Future

Slide 32 - Slide

Wij gaan volgende week zwemmen.
A
We are going to swim next week.
B
We swim next week.

Slide 33 - Quiz

Ik ga morgen trouwen.
A
I married tomorrow
B
I am going to get married tomorrow.

Slide 34 - Quiz

Vul in:
I .... (to be) going to …... (zingen) at a concert.

Slide 35 - Open question

Vertaal de woorden

Slide 36 - Slide

rekening

Slide 37 - Open question

knapperig

Slide 38 - Open question

verschrikkelijk

Slide 39 - Open question

heerlijk

Slide 40 - Open question

slager

Slide 41 - Open question

prawn

Slide 42 - Open question

flavour

Slide 43 - Open question

amount

Slide 44 - Open question

stare

Slide 45 - Open question

rush

Slide 46 - Open question

Vertaal de stones 

Slide 47 - Slide

Zou ik het menu mogen, alsjeblieft?

Slide 48 - Open question

Mag ik de rekening, alsjeblieft?

Slide 49 - Open question

Welk eten vind je het lekkerst?

Slide 50 - Open question

Zijn deze appels rijp?

Slide 51 - Open question

Heb je nog vragen? of extra uitleg nodig? 


Stel deze dan via de teams les! 

Succes met leren 

Slide 52 - Slide

timer
8:00

Slide 53 - Slide