Brugklas Ontkenning H2 Bron H

Met welke woorden maken we in het Nederlands een ontkennende zin?
A
nee
B
geen
C
niet
D
niet en geen
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Met welke woorden maken we in het Nederlands een ontkennende zin?
A
nee
B
geen
C
niet
D
niet en geen

Slide 1 - Quiz

In het Frans gebruiken we ook 2 woorden, ne = niet & pas = geen
A
vrai
B
faux

Slide 2 - Quiz

Nee precies, dat is niet zo!!
niet & geen vertaal je in het Frans allebei door:
A
ne
B
pas
C
ne..pas
D
pas..ne

Slide 3 - Quiz

Voorbeeld

zij eet niet = elle ne mange pas

zij eet geen vlees = elle ne mange pas de viande

Slide 4 - Slide

Soms kan NE
ook N'
worden. Welk voorbeeld klopt?
A
n' c'est pas
B
n' habite pas
C
n' prends pas
D
n' aime pas

Slide 5 - Quiz

En hier?
voor welk voorbeeld kan
ne --> n' ?

A
voor: parle
B
voor: avons
C
voor: habilles
D
voor: danser

Slide 6 - Quiz

Dus, wanneer gebruik je
n' en geen ne ?

Slide 7 - Open question

wat is de plek van
ne...pas
in de zin?
A
om de PV heen
B
voor de PV
C
achter het PV
D
aan het begin van de zin

Slide 8 - Quiz

Wat is de ontkenning van:
Nous parlons chinois.
A
Ne nous parlons pas chinois
B
Nous ne parlons chinois pas
C
Nous ne parlons pas chinois
D
Nous parlons pas chinois

Slide 9 - Quiz

Wat is de ontkenning van:
Ils habitent à Paris.
A
Ils n' habitent pas à Paris
B
Ils habitent pas à Paris
C
Ils ne habitent pas à Paris
D
Ils n' habitent à Paris pas

Slide 10 - Quiz

J'ai 2 amis = ik heb 2 vrienden
ontkennend: ik heb niet 2 vrienden = ?

A
J'ai ne pas 2 amis
B
J'ai pas 2 amis
C
Je n'ai pas 2 amis
D
Je n'ai 2 amis pas

Slide 11 - Quiz

Maak ontkennend:

C'est mon frère.
A
Ce n'est pas mon frère
B
C'est ne pas mon frère
C
C'est pas mon frère
D
Ce n'est mon frère pas

Slide 12 - Quiz

Let op!
Kijk dus eerst goed wat precies de persoonsvorm is in de zin! 
 C'est  lijkt wel 1 woord, maar het zijn er 2: 
Ce + est
Alleen est is de persoonsvorm, 
dus dáár komt ne..pas omheen:
ce n'est pas

Slide 13 - Slide

quatre-vingt-dix euros pour un t-shirt,
ce n'est pas cher

Slide 14 - Poll

Une pomme de terre,
ce n'est pas un légume!

Slide 15 - Poll

Maak ontkennend:
c'est bon (het is lekker)

Slide 16 - Open question

Hoe maak je 'il y a' ontkennend?
(er is, er zijn)
A
il n'y a pas
B
il y a pas
C
il y n'a pas
D
il n'y pas a

Slide 17 - Quiz

De kat drinkt Yokidrink,
want:
Er is geen melk

A
il y a pas de lait
B
il n' y a pas de lait
C
il n' y pas a de lait
D
il y n' a pas de lait

Slide 18 - Quiz

Dus hoe wordt ontkennend het antwoord op:
Il y a 2 profs

Slide 19 - Open question

Nog 1 ding:
Ontkennend antwoorden op een vraag.
Bijvoorbeeld:
Woon jij in Parijs? 
Nee, ik woon niet in Parijs

Slide 20 - Slide

Geef ontkennend antwoord:
Tu aimes le foot?
A
Non, tu n' aimes pas le foot
B
Je n' aimes pas le foot
C
Non, tu aimes pas le foot
D
Je n' aime pas le foot

Slide 21 - Quiz

Marc et Sophie,
vous avez 2 chats?
Non, ...

A
ils n'ont pas 2 chats
B
vous n'avez pas 2 chats
C
nous n'avons pas 2 chats
D
nous n'avez pas 2 chats

Slide 22 - Quiz

Chloë parle portugais?
Non, ...
A
elle ne parle pas portugais
B
je ne parle pas portugais
C
on ne parle pas portugais
D
tu ne parle pas portugais

Slide 23 - Quiz