Unit 5 - Unité 4 - la négation - de ontkenning

hoofdstuk 4
La négation
De ontkenning 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

hoofdstuk 4
La négation
De ontkenning 

Slide 1 - Slide

doel:
Na deze opdracht weet je wat de Fransen bedoelen als ze
'ne ... pas' zeggen in een zin, 
en kun je dat zelf ook in een zin gaan gebruiken


Slide 2 - Slide

Wat betekent:
Il chante.
A
Hij danst.
B
Jij woont.
C
Ik zing.
D
Hij zingt.

Slide 3 - Quiz

Il ne chante pas.
A
Hij zingt niet.
B
Jij danst niet.
C
Ik zing niet.
D
Zij danst niet.

Slide 4 - Quiz

J'habite dans un village.
A
Jij woont in een dorp.
B
Hij woont in een dorp.
C
Ik woon in een dorp.
D
Wij wonen in een dorp

Slide 5 - Quiz

Je n'habite pas dans un village.
A
Jij woont niet in een dorp.
B
Hij woont niet in een dorp.
C
Ik woon niet in een dorp.
D
Wij wonen niet in een dorp.

Slide 6 - Quiz

Hoe vertaal je het woordje
'niet'
in het Frans?

Slide 7 - Open question

NE PAS
Als je zegt dat iets 'niet' zo is, dan noem je dat een ontkenning
Als je een zin ontkennend wil maken, dan gebruik je 'NE ... PAS'.

Exemples:
- Je ne mange pas de banane.
- Tu ne regardes pas la télé. 
- Nous ne jouons pas au foot.

Slide 8 - Slide

Plaats in de zin
Je ne mange pas de viande.
   >  NE  VOOR de persoonsvorm / PAS   meteen NA de persoonsvorm

! > Klinkerbotsing  / stomme 'h'    > NE verandert in N'
- On n'a pas de devoirs. = We hebben geen huiswerk.
- Elle n'habite pas à Paris. = Zij woont niet in Parijs.
- C'est facile. = Ce n'est pas facile.  

!! > Als er twee werkwoorden in de zin staan, zet je het nog steeds rondom de persoonsvorm :
- Je veux manger un hamburger. = Je ne veux pas manger de frites.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Je mange des bananes.
A
Je mange ne pas de bananes.
B
Je ne mange pas de bananes.
C
Je mange de ne pas bananes.
D
Je ne mange de bananes pas.

Slide 11 - Quiz

Ils sont dans la classe.
A
Ils ne sont pas dans la classe.
B
Ils sont ne pas dans la classe.
C
Ils sont dans ne pas la classe.
D
Ne pas ils sont dans la classe.

Slide 12 - Quiz

J'ai une soeur.
A
J'ai ne pas de soeur.
B
Je ne ai pas de soeur.
C
J'ai ne pas de soeur.
D
Je n'ai pas de soeur.

Slide 13 - Quiz

Maak ontkennend met ne.... pas :
 Nous cherchons les cadeaux.  
ne
pas
cadeaux
nous
les
cherchons

Slide 14 - Drag question

Maak ontkennend met ne ... pas >
elle mange le chocolat

Slide 15 - Open question

C'est tout? Non, ...

Il y a aussi:

- ne ... plus = niet meer / geen meer
     -> Il n'habite plus en France. = Hij woont niet meer in Frankrijk.
- ne...jamais = nooit
     -> Il ne fait jamais ses devoirs. = Hij maakt nooit zijn huiswerk.
- ne...rien = niets
     -> Elle ne sait rien. = Zij weet niets.

Slide 16 - Slide

Wat smurft deze smurf?

Slide 17 - Slide

nu maken:   1H U4 > taak 4.5
let op:
en maak daar taak 4.5





Slide 18 - Slide