This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Thema 1
Geld en economie
Slide 1 - Slide
Wat gaan we vandaag doen?
Bespreken van het huiswerk
Uitleg thema 1.5
Uitleg thema 1.6
Uitleg thema 1.7
Oefenopgaven
Huiswerk maken
Slide 2 - Slide
Thema 1.5
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je de volgende vragen beantwoorden:
Welke soorten inkomsten ken je?
Welke soorten uitgaven ken je?
Slide 4 - Slide
Belangrijkste inkomensbronnen
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Inkomen uit een eigen bedrijf
Inkomen uit overdrachten
Inkomen in Natura
bijv. salaris en loon
bijv. rente over je spaargeld, dividend (aandelen), huuropbrengst, winst voor de eigenaar van een bedrijf (= inkomen uit arbeid en uit bezit!!)
bijv. zak- en kleedgeld, toeslagen en uitkeringen. je ontvangt geld zonder dat je er een directe prestatie voor hoeft te leveren
Je krijgt de winst
bijv. auto van de zaak, mobiele telefoon, eten
Slide 5 - Slide
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
dagelijkse uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen
incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
verschillende uitgaven
Slide 6 - Slide
Geef de juiste drie soorten inkomens:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen
Slide 7 - Quiz
Wat zijn dagelijkse uitgaven?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet
Slide 8 - Quiz
Thema 1.6
Slide 9 - Slide
Leerdoelen
Je leert hoe je een procentuele verandering kunt uitrekenen
Slide 10 - Slide
Oud en nieuw
verhoudingstabel
Formule
Slide 11 - Slide
verhoudingstabel
Slide 12 - Slide
verhoudingstabel
Slide 13 - Slide
Formule
Slide 14 - Slide
Formule
Slide 15 - Slide
Harrie zijn zakgeld daalt van €25 naar €20 per maand. Bereken hoeveel procent zakgeld hij nu minder krijgt dan voorheen.
Slide 16 - Open question
Een voetbalclub groeit van 23 kinderen uit tot een club met 41 kinderen. Met hoeveel procent is het ledenaantal gegroeid?
Slide 17 - Open question
Een huis dat te koop staat kostte in 2016 €348.000. Nu staat het te koop voor €299.500. Met hoeveel procent is de prijs gezakt ten opzichte van het jaar 2016?
Slide 18 - Open question
Thema 1.7
Slide 19 - Slide
Leerdoelen
Welke drie spaarmotieven kennen we?
Welke factoren hebben invloed op de hoeveelheid rente die je betaalt?
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Je hebt een afbeelding van Fokke en Sukke gezien, wat betekent de tekst hierbij?
Slide 22 - Open question
Spaarmotieven
Sparen is het niet besteden van inkomen
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor rente
Slide 23 - Slide
Rente
Het bedrag dat je leent
De tijd
Het rentepercentage
Slide 24 - Slide
Lenen
Lenen is het gebruiken van andermans geld
Een lening moet afgelost worden: het terugbetalen van het geleende bedrag
Slide 25 - Slide
Wat zijn de drie spaarmotieven?
Slide 26 - Open question
Welke factoren hebben invloed op de hoeveelheid rente die je betaalt?