Vrijdag Nederlands Thema 1 sport

Welkom PEX10
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom PEX10

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
1. Lesregels online
2. Coachtijd: hoe gaat het met jou?
3. Het nieuws deze week
4. Nederlands woordenschat SPORT
5. Nederlands GRAMMATICA
6. Afsluiting

Slide 2 - Slide

Wat waren de regels?

Slide 3 - Slide

UPS & DOWNS 
tijdens de lockDOWN

Slide 4 - Slide

De vraag van vandaag:
Hoe was deze week voor jou?

Slide 5 - Open question

Heb je een vraag over 
de opdrachten in Google Classroom?
Let goed op het inlevermoment!

Slide 6 - Slide

Wat gebeurde er deze week?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Waarom werd het Capitool bestormd?
A
De demonstranten zijn boos op de media die negatief schrijft over de democraten.
B
De demonstranten zijn boos op de Trump en zijn politieke beleid.
C
Democratische demonstranten waren het oneens met de uitslag van de verkiezingen.
D
Republikeinse demontranten waren het oneens met de uitslag van de verkiezingen.

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Link

Vanaf welke leeftijd word je tegen COVID worden gevaccineerd?
A
alle leeftijden
B
Vanaf 12 jaar
C
Vanaf 16 jaar
D
Vanaf 18 jaar

Slide 11 - Quiz

Zou jij gevaccineerd willen worden
(als je 18+ was)? Waarom wel/niet?

Slide 12 - Open question

Nederlands - Thema 1 sport

Slide 13 - Slide

Waarom is sporten goed voor je?
Geef een argument

Slide 14 - Mind map

Belangrijke woorden
Maak een zin bij het volgende woord.
Boek Nederlands Via Vervolg 1F
bladzijde 10 + 11

Slide 15 - Slide

Woordenschat: maak een zin met het woord

Slide 16 - Slide

Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap heet..
A
De competitie
B
De conditie
C
De finale
D
De tactiek

Slide 17 - Quiz

Tactiek is.....
A
Het gevoel dat iets anders loopt dan je verwacht.
B
Je inspannen om iets voor elkaar te krijgen.
C
Een trucje.
D
De manier waarop je een doel wilt bereiken.

Slide 18 - Quiz

Iets lange tijd lichamelijk en/of geestelijk kunnen volhouden heet..
A
Mentaal
B
Fysiek
C
Het uithoudingsvermogen
D
Presteren

Slide 19 - Quiz

Het klassement is...
A
De stand van een wedstrijd.
B
De sportkleding die bij een bepaalde sportclub hoort.
C
Een lijst van spelers/teams waarin de beste bovenaan en de slechtste onderaan staat.
D
Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap.

Slide 20 - Quiz

Hoe verbeter je jouw uithoudingsvermogen?

Slide 21 - Mind map

Spelling & grammatica
Interpunctie
Woordsoorten

Slide 22 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 23 - Mind map

Welke zin is goed?
A
Wij krijgen les over de tweede Wereldoorlog.
B
Wij krijgen les over de Tweede Wereldoorlog.
C
wij krijgen les over De Tweede Wereldoorlog.
D
Wij krijgen les over de tweede wereldoorlog.

Slide 24 - Quiz

Welk woord krijgt geen hoofdletter midden in een zin?
A
de lente
B
fransman
C
sinterklaas
D
valentijnsdag

Slide 25 - Quiz

Zet op de juiste plek hoofdletters:
"Ken jij mevrouw van der laar?"
A
mevrouw Van der Laar
B
Mevrouw van der Laar
C
mevrouw Van Der Laar
D
Mevrouw Van Der Laar

Slide 26 - Quiz

istanbul
unicef
de amerikanen
het noorden
het offerfeest
boeddhisme
zaterdag
Met hoofdletter
Zonder hoofdletter

Slide 27 - Drag question

Woordsoorten
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
Voorzetsel

Slide 28 - Slide

De, het en een noemen we:

Slide 29 - Open question

Als ik ga tennissen neem ik altijd mijn sporttas mee.
Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?

Slide 30 - Open question

Het zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren of dingen. Je kunt er altijd een lidwoord voor zetten, ook al staat die niet altijd in de zin. 

Slide 31 - Slide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
Jan heeft een dure jas gekocht.
A
Jan
B
heeft gekocht
C
dure
D
jas

Slide 32 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 
De jas kan duur zijn, maar ook mooi of lelijk, rood, blauw, lang, kort enzovoorts. 

Slide 33 - Slide

Werkwoorden die met sporten te maken hebben..

Slide 34 - Mind map

Het werkwoord
Wat iets of iemand aan het doen is. Het zegt dus iets over wat er gebeurt. 

Ik voetbal ieder weekend. 
Wij eten op vrijdag altijd friet.

Slide 35 - Slide

Het voorzetsel
Een kort woordje in een zin, wat vaak een plaats aangeeft of iets zegt over de tijd.



Slide 36 - Slide

Voorzetsels.. denk aan 'de kast'

Slide 37 - Mind map

OPDRACHTEN Nederlands
1. Boek Nederlands 
Thema 1 SPORT 
Hoofdstuk 1 Belangrijke woorden: opdracht 1 t/m 4 - bladzijde 12 - 17)
Inleverdatum: vrijdag 15 januari (we bespreken de antwoorden tijdens de online les)
2. Studiemeter
VIA Vervolg - Thema 1 Sport
* belangrijke woorden
* spelling & grammatica
* lezen
* luisteren
Klaar? oefentoets + eindtoets


Slide 38 - Slide

Waar ben je deze week trots op? 

Slide 39 - Slide

Goed gewerkt! 
Succes met de opdrachten!

Hulp nodig?
App of bel de juf

Slide 40 - Slide

Lezen
De onderdelen van een tekst.
De indeling van een tekst.

Slide 41 - Slide

De titel van een tekst...
A
Is om de tekst op te laten vallen.
B
Vertelt in het kort waar de tekst over gaat.
C
Vertelt iets over de inhoud van de alinea.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 42 - Quiz

Wie de tekst geschreven heeft of waar de tekst vandaan komt noemen we 'de.....'

Slide 43 - Open question

Een korte zin of een woord bij een afbeelding is 'een....'

Slide 44 - Open question

Inleiding
Middenstuk
Slot
Hier staat de belangrijkste informatie van een tekst.
Het einde van een tekst.
Vertelt kort waar de tekst over gaat.

Slide 45 - Drag question

Studiemeter
Maak 'lezen' af in studiemeter.

Slide 46 - Slide