WOORDEN plus OPDRACHTEN bellen en mailen - rose - dag 3 NT2

Thema 3 Bellen en mailen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 3 Bellen en mailen

Slide 1 - Slide

de gemeente
  • stuk land + een stad en dorpen in de buurt
  • de burgemeester is de baas, hij/zij bestuurt de gemeente.
  • de gemeente - de gemeenten 
  • zin: Ik woon in de gemeente      Den Helder.

Slide 2 - Slide

het gesprek
  • twee of meer mensen praten met elkaar 
  • synoniem: de conversatie
  • een gesprek voeren/hebben
  • het gesprek -   de gesprekken 
  • zin: Ik heb morgen een gesprek.

Slide 3 - Slide

halen
  • meenemen naar hier 
  • werkwoord: ik haal - wij halen
  • zin: Ik haal mijn zusje van school.
  • zin: Zij haalt haar boek uit de tas.
  • zin: Wij halen patat, lekker!

Slide 4 - Slide

(de) keer 
  • 1. maal (x) bij een  vermenigvuldiging
  • 2. tijdstip waarop iets gebeurt
  • zin: Wij hebben twee keer pauze. 
  • zin: Deze keer winnen wij!
  • zin: 15 x 43 = 

Slide 5 - Slide

laat
  • 1. niet op tijd
  • 2. tijd gaat sneller dan je dacht
  • geen fijn gevoel
  • zin: Ik ben te laat op school.
  • zin: De docent gaat laat naar huis.

Slide 6 - Slide

de ochtend
  • begin van de dag/ 's ochtends
  • dagdeel: 06:00 - 12:00 uur
  • tussen nacht en middag
  • synoniem: de morgen
  • de ochtend - de ochtenden
  • zin: Deze ochtend is erg koud. 
  • zin: Ik zeg goedemorgen, niet goedeochtend.

Slide 7 - Slide

Een gemeente is .................
A
een stuk land met een stad en dorpen.
B
een dorp
C
een rivier
D
een stad

Slide 8 - Quiz

Wie bestuurt de gemeente?
A
de koning
B
De politieagent
C
de minister-president
D
de burgemeester

Slide 9 - Quiz

In welke gemeente woon jij?
timer
0:30

Slide 10 - Open question

Twee mensen praten. Zij hebben een ..........
A
afspraak
B
wedstrijd
C
gesprek
D
conversatie

Slide 11 - Quiz

Vul het goed woord in.

Ik heb mijn huiswerk niet gedaan, nu wil mijn leraar een ............... voeren met mij.
A
feestje
B
gesprek
C
conversatie
D
contract

Slide 12 - Quiz

Wat is een synoniem voor het woord:
halen

Slide 13 - Open question

Schrijf een goede zin bij dit plaatje. Gebruik het woord: halen
timer
1:00

Slide 14 - Open question

Het woord 'keer' hoort bij

A
een plaats
B
een vermenigvuldiging
C
een optel som
D
een tijdstip

Slide 15 - Quiz

Maak een zin met het woord:
keer

Slide 16 - Open question

Het woord 'laat' hoort bij..............
A
plaats
B
tijd

Slide 17 - Quiz

Wat zegt jouw leraar wanneer je laat in de klas bent?
A
Alweer laat!
B
Kom op tijd!
C
Vertrek eerder van huis!
D
Niet meer te laat komen!

Slide 18 - Quiz

De ochtend is een dagdeel.
Welke tijden zijn dat?
A
00:00 - 06:00 uur
B
06:00-12:00 uur
C
12:00 - 18:00 uur
D
18:00 - 24:00 uur

Slide 19 - Quiz

Als ik naar school ga is het ....................
A
ochtend
B
nacht
C
avond
D
middag

Slide 20 - Quiz

Wat is het synoniem voor :
de ochtend
A
de avond
B
's ochtends
C
de dag
D
de morgen

Slide 21 - Quiz