Quiz over H2

Welk bestuur had de stad Athene?
A
Keizer
B
Democratie
C
Adel
D
Koning
1 / 38
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welk bestuur had de stad Athene?
A
Keizer
B
Democratie
C
Adel
D
Koning

Slide 1 - Quiz

Wat betekent democratie?
A
Een koning regeert
B
Het volk regeert
C
Een tiran regeert
D
Een kleine groep rijken regeert

Slide 2 - Quiz

I. Athene lag in Griekenland, Sparta niet.
II. Athene was een stadstaat, Sparta niet.
A
stelling I is juist, stelling II is onjuist.
B
stelling I is onjuist, stelling II is juist.
C
Stelling I en II zijn allebei juist
D
Stelling I en II zijn allebei onjuist

Slide 3 - Quiz

Wie mochten meebeslissen in de Atheense democratie?

A
slaven
B
vreemdelingen
C
vrouwen
D
mannen

Slide 4 - Quiz

In Athene kreeg je burgerrecht als...
A
Je in Athene geboren was
B
Je vader in Athene geboren was
C
Je beide ouders in Athene geboren waren
D
Je moeder in Athene geboren was

Slide 5 - Quiz

De naam van de persoon die het meest genoemd werd tijdens het schervengericht.....
A
Moest voor tien jaar in de gevangenis
B
Werd meteen vermoord
C
Werd voor tien jaar verbannen uit Athene
D
Mocht nooit meer in Athene komen

Slide 6 - Quiz

Stadstaat is hetzelfde als polis
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

welk Nederlandse woord is van het Griekse woord 'polis' afgeleid?
A
Pols
B
politie
C
politiek
D
politici

Slide 8 - Quiz

Een kolonie is een stad ............. Griekenland
A
Binnen
B
Buiten

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste betekenis van: Kolonie
A
Overwonnen gebied door de Grieken
B
Gebieden van een Griekse stadstaat buiten Griekenland
C
Een eigen stadstaat buiten Griekenland
D
Gebied in het Perzische rijk

Slide 10 - Quiz

Welke twee Griekse stadstaten hadden vaak oorlog met elkaar?
A
Sparta en Athene
B
Rome en Sparta
C
Athene en Rome

Slide 11 - Quiz

Sparta was een ..?
A
democratie
B
oligarchie
C
aristocratie
D
tirannie

Slide 12 - Quiz

De Peloponnesische oorlog ging tussen:
A
Sparta en Perzie
B
Sparta en Athene
C
Athene en Perzie
D
Athene en Rome

Slide 13 - Quiz

Wat was de taak van de Raad van ouderlingen in Sparta?
timer
0:20
A
Adviseren
B
Besturen
C
Vechten

Slide 14 - Quiz

Sparta had de sterkste vloot, Athene het sterkste landleger.
A
Dit is waar
B
Dit is niet waar

Slide 15 - Quiz

In Sparta was een koning aan de macht
A
Deze stelling is juist
B
Deze stelling is onjuist

Slide 16 - Quiz

Wat was de aanleiding voor de eerste Perzische oorlog?
A
Athene had in het verleden Perzië aangevallen dus de Perzen wilden wraak
B
Sparta was een bondgenoot van de Perzen en riep hen te hulp tegen Athene
C
Athene had opstandige gebieden binnen het Perzische rijk gesteund
D
Perzië wilden Griekenland veroveren vanwege de vruchtbare grond

Slide 17 - Quiz

Wat is de achterliggende reden dat Macedonië heel Griekenland veroverde?
A
Ze wilden hun macht uitbreiden
B
Omdat de poleis oorlog bleven voeren onderling
C
Ze zochten bondgenoten voor een nieuwe oorlog tegen Perzië, maar Sparta weigerde
D
Ze zochten bondgenoten voor een nieuwe oorlog tegen Perzië, maar Athene weigerde

Slide 18 - Quiz

Hoe noemen we de regering van de adel (de rijken)?
A
Monarchie
B
Aristocratie
C
Oligarchie
D
Democratie

Slide 19 - Quiz

In een oligarchie is de macht in handen van
A
Priesters
B
Het volk
C
De 'besten'
D
Weinigen

Slide 20 - Quiz

Hoe heet de bestuursvorm in het oude Griekenland waarbij één man de macht heeft gepakt of gekregen
A
Oligarchie
B
Tirannie
C
Aristocratie
D
Democratie

Slide 21 - Quiz

Wat is hellenisme?
A
Verspreiding Griekse Cultuur
B
Verspreiding Grieks-Romeinse Cultuur
C
Veroveringen van Alexander de Grote
D
Veroveringen van Julius Caesar

Slide 22 - Quiz

Hoe oud was Alexander de Grote toen die aan de macht kwam?
A
16
B
25
C
18
D
20

Slide 23 - Quiz

Welke zin over Alexander de Grote is juist?
A
De Egyptenaren zagen Alexander als een goddelijke bevrijder.
B
De Perzen zagen Alexander als de opvolger van de Perzische koning.
C
Veel Macedoniërs vonden dat de Grieken barbaren waren.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 24 - Quiz

Wanneer stierf Alexander de Grote?
A
11 juli 323 V. Chr
B
11 juli 333 v.chr
C
11 juni 323 na Chr
D
11 juni 323 v.Chr.

Slide 25 - Quiz

welke twee werelden ontstonden er na de dood van Alexander de Grote
A
de Griekse onderlaag en gewone Egyptenaren
B
de Griekse bovenlaag en gewone Egyptenaren
C
de Griekse bovenlaag en de nieuwe Egyptenaren
D
de Griekse onderlaag en de oude Egyptenaren

Slide 26 - Quiz

waarom kwam Alexander de Grote aan de macht?
A
hij is gekozen bij verkiezingen
B
hij werd de opvolger van zijn broer
C
hij werd de opvolger van zijn vermoorde vader
D
hij was rijk

Slide 27 - Quiz

Waarom wil Alexander de Grote overal de Griekse cultuur invoeren?
A
Hij gelooft dat dit de beste cultuur is
B
Het gebied is makkelijker te besturen als iedereen dezelfde cultuur heeft
C
Hij verstaat de mensen niet en wil dat iedereen Grieks spreekt
D
De perzen waren zijn grootste vijand en dit was zijn manier om ze te venederen

Slide 28 - Quiz

Hoe kwam het dat de Griekse cultuur zich door de hele wereld verspreidde?
A
doordat de Griekse priesters erop uit trokken om het geloof te vertellen
B
doordat Alexander de Grote heel veel oorlog voerde en de Griekse cultuur invoerde
C
omdat iedereen die Griekenland binnenkwam moest beloven om in hun eigen land over de cultuur te vertellen
D
doordat de Perzische koning geïnteresseerd was in de Griekse cultuur

Slide 29 - Quiz

Uit welk land kwam Alexander de Grote?
A
Griekenland
B
Perzië
C
Macedonië
D
India

Slide 30 - Quiz

Welke koning verspreidt de Griekse cultuur
A
Alexander
B
Alexander de Grote
C
Alexander van Griekenland

Slide 31 - Quiz

Goed of fout?
Filosofen gaven vooral les in de Griekse mythologie.
timer
0:20
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quiz

Hoe heten de Grieken die opzoek gingen naar wijsheid?
A
Filosofen
B
Wetenschappers
C
Mythen
D
Priesters

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van filosofen?
A
plato-aristoteles-socrates
B
Aristoteles-plato-socrates
C
socrates-plato-aristoteles
D
socrates-aristoteles-plato

Slide 34 - Quiz

Wie is dit?
A
Plato
B
Aristoteles
C
Socrates

Slide 35 - Quiz

Wie was een bekende leerling van Socrates?
A
Plato
B
Aristoteles

Slide 36 - Quiz

Welke filosoof is beroemd geworden doordat hij de gifbeker leegdronk?
A
Nietzsche
B
Plato
C
Aristoteles
D
Socrates

Slide 37 - Quiz

'Ik weet dat ik niets weet' is een uitspraak van....
timer
0:20
A
Plato
B
Socrates
C
Herodotus
D
Aristoteles

Slide 38 - Quiz