Taalverzorging - Je/jou mij/mijn u/uw me

je, jouw, mij, mijn, u, uw, me

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

je, jouw, mij, mijn, u, uw, me

Slide 1 - Slide

Jou/jouw  u/uw  mij/mijn  me/mijn

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je 'me / mijn', 'u / uw' en 'jou / jouw'?
Wanneer gebruik je 
'me / mijn', 
'u / uw' en 
'jou / jouw'?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Jou/ jouw, u/uw, mij/ mijn
  • Je gebruikt  jou, u en mij om naar personen te verwijzen.
  • Je gebruikt jouw, uw en mijn om bezit aan te geven. Je gebruikt dit altijd voor een zelfstandig naamwoord.
  • Hij stuurde mij een appje.
  • Ik geef u een gebakje.
  • Hier heb je jouw pen.
  • Mijn moeder is een vrolijke vrouw.

Slide 5 - Slide

Jou/jouw, u/uw, mij/mijn
  • Als je bezit aangeeft in combinatie met het woord 'van' gebruik je jou, u en mij.
  • Een ezelsbruggetje Jou/jouw: Kun je 'jouw' door 'mijn' vervangen, dan schrijf je 'jouw'.

Slide 6 - Slide

Jou/jouw (mij/mijn)
Dit is jou/jouw boek.
Deze hond geeft jou/jouw een poot.
Waarom mag ik dit niet van jou/jouw?

Slide 7 - Slide

Dat boek van (jou / jouw) is niet gekaft.
A
jou
B
jouw

Slide 8 - Quiz

Dit is (jou/jouw) moeder die dit doet.
A
jou
B
jouw

Slide 9 - Quiz

Nou, die vader van (jou / jouw) heeft ons allemaal perplex doen staan!
A
jou
B
jouw

Slide 10 - Quiz

U / Uw drankje is inmiddels niet meer zo koud.
A
U
B
Uw

Slide 11 - Quiz

Van (u / uw) had ik dat niet verwacht.
A
u
B
uw

Slide 12 - Quiz

Me/mij/mijn
Ik verveel me.
Ik realiseer me dat dit niet leuk is.
Ik schaam me voor die jongen.
Ik - me: 
zich vervelen, zich realiseren, zich bedenken: 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

WELKE WOORDEN ZIJN WEDERKERENDE WERKWOORDEN?
A
wassen
B
ontfermen
C
verwennen
D
vergissen

Slide 15 - Quiz

(Me /Mij / Mijn) zusje is gisteren vijf jaar geworden.
A
Me
B
Mij
C
mijn

Slide 16 - Quiz