3H - appr. 1234

3H - appr. 1234
- Je kent de woorden van appr. 1, 2 en 4
- Je kunt het ww devoir vervoegen in de geleerde tijden
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

3H - appr. 1234
- Je kent de woorden van appr. 1, 2 en 4
- Je kunt het ww devoir vervoegen in de geleerde tijden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

klimmen =
A
sauter
B
grimper
C
glisser
D
exister

Slide 3 - Quiz

vliegen =
A
voler
B
surmonter
C
glisser
D
sauter

Slide 4 - Quiz

Traduis: het zwemmen

Slide 5 - Open question

Traduis: de grond

Slide 6 - Open question

Traduis: de val

Slide 7 - Open question

Plaats de woorden in de juiste zin. Er blijven woorden over.
casse-cou
prévenir
dangereuse
dangereux
immédiatement
rare
rocher
tomber
1. C'est une route vraiment ... 
2. Tu dois ... faire tes devoirs!
3. Je vais ... la prof!
4. Ce garçon est un ... . Il n'a pas peur. 

Slide 8 - Drag question

le feu =
A
het wapen
B
het beroep
C
het gevaar
D
het vuur

Slide 9 - Quiz

le cascadeur =
A
de waaghals
B
de vlieger
C
de stuntman
D
de vogel

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

devoir =
A
willen
B
huiswerk maken
C
nemen
D
moeten

Slide 12 - Quiz

Devoir (présent & passé composé)
Jij hebt gemoeten
Zij hebben gemoeten
Hij heeft gemoeten
Zij moet
U moet
Men moet
Wij moeten
Ik moet
Je dois
Nous devons
Ils ont dû
Elle doit
Il a dû
On doit
Vous devez
Tu as dû

Slide 13 - Drag question

Je ... faire mes devoirs.
A
dois
B
doit
C
doivent
D
devez

Slide 14 - Quiz

Tu ... écouter, Lisa.
A
doit
B
doivent
C
dois
D
devez

Slide 15 - Quiz

zij moest =
A
elle devait
B
elle devra
C
elle doit
D
elle a dû

Slide 16 - Quiz

elle devait =
A
présent
B
futur simple
C
imparfait
D
futur proche

Slide 17 - Quiz

zij zullen moeten =
A
ils vont devoir
B
ils devaient
C
ils ont dû
D
ils devront

Slide 18 - Quiz

ils devront =
A
passé composé
B
futur simple
C
futur proche
D
présent

Slide 19 - Quiz