Grammatica zinsbouw H4

Grammatica herhaling H4
We gaan ons richten op grammatica die jullie al gehad hebben en die belangrijk is voor volgend jaar.
Je moet dan vaardigheidstoetsen doen, dus de basis goed kunnen is belangrijk hiervoor.

We beginnen met zinsbouw omdat dit altijd terug komt bij het schrijven en vertalen van Engels.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica herhaling H4
We gaan ons richten op grammatica die jullie al gehad hebben en die belangrijk is voor volgend jaar.
Je moet dan vaardigheidstoetsen doen, dus de basis goed kunnen is belangrijk hiervoor.

We beginnen met zinsbouw omdat dit altijd terug komt bij het schrijven en vertalen van Engels.

Slide 1 - Slide

Zinsbouw
Aan de basis van goed Engels kunnen staat het begrijpen van de manier waarop Engelse zinnen opgebouwd zijn.
In het Nederlands kunnen we hier en daar schuiven met de positities van woorden, maar in het Engels is er een strenge volgorde die we aanhouden. Dit is de standaard volgorde voor een Engelse zin:

Onderwerp - gezegde - lijd vw - plaats - tijd  
Thomas found  an old book  at the library  last week.


Slide 2 - Slide

Onderdelen:
Onderwerp: wie/wat doet iets
Gezegde: de werkwoorden die samen 1 actie zijn
Lijd vw: iemand/iets die de actie ondergaat
Plaats: waar speelt de actie zich af
Tijd: wanneer speelt de actie zich af


Notitie: Tijd kan ook vooraan de zin komen als we nadruk erop willen leggen.

Slide 3 - Slide

Vragende zinnen
Hier is de volgorde grotendeels gelijk, maar gebeurd er wat met het gezegde: Can he go to school?

Het gezegde wordt uit elkaar gehaald en het onderwerp er tussen gezet. He can go to school.

Slide 4 - Slide

Andere onderdelen
Veel zinnen hebben meer onderdelen dan de 5 die ik net genoemd heb. Er zijn nog dingen als 
  • meewerkende voorwerpen
  • bijwoorden
  • bijvoegelijke naamwoorden

We gaan kijken naar waar we die in een zin moeten zetten.

Slide 5 - Slide

Meewerkend voorwerp
  • Het meewerkend voorwerp komt in het Engels meestal voor het lijdend voorwerp. Dit meewerkend voorwerp is vrijwel altijd een persoon:
    He gave his father a tie
  • Het meewerkend voorwerp kan ook achter het lijdend voorwerp gezet worden. Er komt een voorzetsel zoals for/to bij:
    He gave a tie to his father.
  • Bij het gebruik van it komt het meewerkend voorwerp er altijd achter: He gave it to you, not to me.

Slide 6 - Slide

Bij de volgende werkwoorden komt er altijd to voor het het meewerkend voorwerp te staan:

- explain
He explained it to me
- describe
She described her new house to me.
- mention
He mentioned it to you.




- suggest
She suggested a new tie to him.
- say
I said it to you.
- prove
Surely you can prove this to me.

Slide 7 - Slide

Bijwoorden (adverbs)
Een bijwoord kan op drie plaatsen staan:

- ergens in het midden van een zin
- aan het begin van een zin
- aan het einde van een zin (plaats/tijd)

Je kunt echter niet alle bijwoorden op alle drie de plaatsen zetten. Let maar op:
Bijwoorden van onbepaalde tijd (zoals soon, usually, often, completely, quite). Die staan nooit aan het begin, maar wel in het midden:  
I usually eat bread for lunch. / I am having lunch soon. / I am soon having lunch.

Slide 8 - Slide

Bijwoorden
  • In het midden of aan het eind?
    De meeste bijwoorden kun je in het midden of aan het einde van een zin zetten.  Bijwoorden die je niet in het midden van een zin kunt zetten zijn de bijwoorden die aangeven hoe goed iets is gedaan: She did that well. /  He worked so hard.
  • Over het algemeen staan de bijwoorden vòòr het werkwoord: She quickly stood up. 
  • Maar is het werkwoord am, is, are, was of were, dan komen ze achter het werkwoord: She is usually home 
  • En als er hulpwerkwoorden (have/do etc) gebruikt worden, komt het bijwoord na het eerste hulpwerkwoord: He has always lived there

Slide 9 - Slide

Bijwoorden
Er zijn ook nog bijwoorden die nooit aan het einde van een zin kunnen staan. Deze geven een mate van (on)zekerheid aan zoals probably, definitely, perhaps en surely:
They are probably home. / Surely you know where she is.

Staat het bijwoord van regelmaat op de juiste plek? Zet een +.
Staat het niet op de juiste plek? Zet het dan op de goede plaats.
1 She has been never to New Zealand. 
2 Eileen goes always to work by car. 
3 He seldom gets angry
4 We had dinner and we went also to the theatre. 
5 You have often been told not to do that. 

Slide 10 - Slide

Antwoorden 
Staat het bijwoord van regelmaat op de juiste plek? Zet een +.
Staat het niet op de juiste plek? Zet het dan op de goede plaats.

1 She has been never to New Zealand.                                         -  has never been
2 Eileen goes always to work by car.                                              - always goes
3 He seldom gets angry.                                                                      +
4 We had dinner and we went also to the theatre.                   - we also went
5 You have often been told not to do that.                                  +

Slide 11 - Slide

Bijvoegelijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord komt, net als in het Nederlands, voor het zelfstandig naamwoord. Als er meerdere bijvoeglijke naamwoorden zijn, is er een specifieke volgorde:

  1. als eerste komt het bijvoeglijk naamwoord dat aangeeft waarvoor iets is: a football shoe 
  2. daarvoor komt het bijv nw dat aangeeft waarvan iets gemaakt is: a leather football shoe 
  3. daarvoor komt het bijv nw  dat iets zegt over de afkomst: a German leather football shoe 
  4. daarvoor komt het bijv nw  dat iets zegt over de kleur: a black German leather football shoe 
  5. daarvoor (dus als eerste) komt het bijv nw  dat iets zegt over de leeftijd, vorm, grootte of temperatuur. De volgorde van deze vier is vrij: an old black German leather football shoe.

Slide 12 - Slide

Oefening 1
Klopt de woordvolgorde? Zet een +.
Klopt de woordvolgorde niet? Zet de woorden in de juiste volgorde.

  1. I drink two cups of tea every morning. 
  2. He went last year to Spain.
  3. They arrived early at the airport.
  4. Tony gave me a lift home after work.
  5. Yesterday they went late to bed.

Slide 13 - Slide

Antwoorden
1. +
2. - He went to Spain last year.
3. - They arrived at the airport early.
4. + 
5. - Yesterday they went to bed late

Slide 14 - Slide

Oefening 2
Vul de zin aan. Zet de zinsdelen in de juiste volgorde.

1 an interesting website / on the Internet / found / last night      I ....
2 her name/ after a few minutes / remembered                                Terry ...
3 go / to the cinema / every Saturday                                                      They ....
4 for a couple of months / have lived / in this house                         We ....
5 her dog / walks/ in the park / Sharon                                                    Every morning

Slide 15 - Slide

Antwoorden
  1. I found an interesting website on the Internet last night.
  2. Terry remembered her name after a few minutes.
  3. They go to the cinema every Saturday
  4. We have lived in this house for a couple of months.
  5. Every morning Sharon walks her dog in the park.

Zijn er ook bijwoorden/bijvoegelijk naamwoorden in deze zinnen? Onderstreep ze

Slide 16 - Slide

Oefening 3
Zet de woorden in de juiste volgorde.

  1. in / moved / Edinburgh / 2004 / They / to 
  2. postman / rings / The / twice / always
  3. lived / have / My / the / house / always / in / parents / same 
  4. her / message / sometimes / her / leave / We / answering machine / a / on 
  5. usually / She / home / when / is / call / at / her / I

Slide 17 - Slide

Antwoorden

  1. They moved to Edinburgh in 2004.
  2. The postman always rings twice.
  3. My parents have always lived in the same house
  4. We sometimes leave a message on her answering machine.
  5. She is usually at home when I call her. 

Slide 18 - Slide

Oefening 4
Vertaal de volgende zinnen naar het Engels en in de juiste volgorde.

  1. Ik schrijf elke week brieven naar Daisy.
  2. Regent het in Schotland elke zomer?
  3. Mijn nichtjes mogen nooit op straat spelen omdat het gevaarlijk is.
  4. Elke les zijn er leerlingen die makkelijke vragen stellen.
  5. Binnen is het momenteel kouder dan buiten en dat is lekker.

Slide 19 - Slide

Antwoorden
  1. I write letters to Daisy every week.
  2. Does it rain in Scotland every summer?
  3. My cousins/nieces are never allowed to play on the street because it is dangerous.
  4. There are students who ask easy questions every lesson.
  5. (At the moment) it is colder/cooler inside than outside (at the moment) and that is nice.

Slide 20 - Slide