Week 10 - grammatica

Grammatica
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

Zinsbouw

Dit is de standaard volgorde voor een Engelse zin:

Onderwerp - gezegde - lijd vw - plaats - tijd  
Thomas found  an old book  at the library  last week.


Slide 2 - Slide

Onderdelen:
Onderwerp: wie/wat doet iets
Gezegde: de werkwoorden die samen 1 actie zijn
Lijd vw: iemand/iets die de actie ondergaat
Plaats: waar speelt de actie zich af
Tijd: wanneer speelt de actie zich af

Slide 3 - Slide

Vragende zinnen
Can he go to school?
He can go to school.

Does he work in Zwolle?                   Do you like horses?
He works in Zwolle                              You like horses

Slide 4 - Slide

Andere onderdelen
Ook nog: 
  • meewerkende voorwerpen
  • bijwoorden
  • bijvoegelijke naamwoorden


Slide 5 - Slide

Meewerkend voorwerp
  • Meestal voor het lijdend voorwerp. Bijna altijd een persoon:
    He gave his father a tie

  • Kan ook achter het lijdend voorwerp . Plus voorzetsel zoals for/to bij:
    He gave a tie to his father.

  • Bij het gebruik van it komt het meewerkend voorwerp er altijd achter: He gave it to you, not to me.

Slide 6 - Slide

Bij de volgende werkwoorden komt er altijd to voor het het meewerkend voorwerp te staan:

- explain
He explained it to me
- describe
She described her new house to me.
- mention
He mentioned it to you.




- suggest
She suggested a new tie to him.
- say
I said it to you.
- prove
Surely you can prove this to me.

Slide 7 - Slide

Bijwoorden (adverbs)
Een bijwoord kan op drie plaatsen staan:

Ergens in het midden van een zin OF aan het begin van een zin OF aan het einde van een zin (plaats/tijd)

Je kunt echter niet alle bijwoorden op alle drie de plaatsen zetten. Let maar op:
Bijwoorden van onbepaalde tijd (zoals soon, usually, often, completely, quite). Die staan nooit aan het begin, maar wel in het midden:  

I usually eat bread for lunch. / I am having lunch soon. / I am soon having lunch.

Slide 8 - Slide

Bijwoorden
  • In het midden of aan het eind?
    Nooit in het midden, hoe iets is gegaan                   She did that well. /  He worked so hard.

  • Vòòr het werkwoord:                                                      She quickly stood up. 

  • Bij am, is, are, was of were, achter het werkwoord:                   She is usually home 
  • Na het eerste hulpwerkwoord:                                                          He has always lived there

Slide 9 - Slide

Bijwoorden
Er zijn ook nog bijwoorden die nooit aan het einde van een zin kunnen staan. Deze geven een mate van (on)zekerheid aan zoals probably, definitely, perhaps en surely:
They are probably home. / Surely you know where she is.

Staat het bijwoord van regelmaat op de juiste plek? Zet een +.
Staat het niet op de juiste plek? Zet het dan op de goede plaats.
1 She has been never to New Zealand. 
2 Eileen goes always to work by car. 
3 He seldom gets angry. 
4 We had dinner and we went also to the theatre. 
5 You have often been told not to do that. 

Slide 10 - Slide

Antwoorden 
Staat het bijwoord van regelmaat op de juiste plek? Zet een +.
Staat het niet op de juiste plek? Zet het dan op de goede plaats.

1 She has been never to New Zealand.                                         -  has never been
2 Eileen goes always to work by car.                                              - always goes
3 He seldom gets angry.                                                                      +
4 We had dinner and we went also to the theatre.                   - we also went
5 You have often been told not to do that.                                  +

Slide 11 - Slide

Oefening 1
Klopt de woordvolgorde? Zet een +.
Klopt de woordvolgorde niet? Zet de woorden in de juiste volgorde.

  1. I drink two cups of tea every morning. 
  2. He went last year to Spain.
  3. They arrived early at the airport.
  4. Tony gave me a lift home after work.
  5. Yesterday they went late to bed.

Slide 12 - Slide

Antwoorden
1. +
2. - He went to Spain last year.
3. - They arrived at the airport early.
4. + 
5. - Yesterday they went to bed late

Slide 13 - Slide

Oefening 2
Vul de zin aan. Zet de zinsdelen in de juiste volgorde.

1 an interesting website / on the Internet / found / last night      I ....
2 her name/ after a few minutes / remembered                                Terry ...
3 go / to the cinema / every Saturday                                                      They ....
4 for a couple of months / have lived / in this house                         We ....
5 her dog / walks/ in the park / Sharon                                                    Every morning

Slide 14 - Slide

Antwoorden
  1. I found an interesting website on the Internet last night.
  2. Terry remembered her name after a few minutes.
  3. They go to the cinema every Saturday
  4. We have lived in this house for a couple of months.
  5. Every morning Sharon walks her dog in the park.

Zijn er ook bijwoorden/bijvoegelijk naamwoorden in deze zinnen? Onderstreep ze

Slide 15 - Slide

Oefening 3
Zet de woorden in de juiste volgorde.

  1. in / moved / Edinburgh / 2004 / They / to 
  2. postman / rings / The / twice / always
  3. lived / have / My / the / house / always / in / parents / same 
  4. her / message / sometimes / her / leave / We / answering machine / a / on 
  5. usually / She / home / when / is / call / at / her / I

Slide 16 - Slide

Antwoorden

  1. They moved to Edinburgh in 2004.
  2. The postman always rings twice.
  3. My parents have always lived in the same house
  4. We sometimes leave a message on her answering machine.
  5. She is usually at home when I call her. 

Slide 17 - Slide

Oefening 4
Vertaal de volgende zinnen naar het Engels en in de juiste volgorde.

  1. Ik schrijf elke week brieven naar Daisy.
  2. Regent het in Schotland elke zomer?
  3. Mijn nichtjes mogen nooit op straat spelen omdat het gevaarlijk is.
  4. Elke les zijn er leerlingen die makkelijke vragen stellen.
  5. Binnen is het momenteel kouder dan buiten en dat is lekker.

Slide 18 - Slide

Antwoorden
  1. I write letters to Daisy every week.
  2. Does it rain in Scotland every summer?
  3. My cousins/nieces are never allowed to play on the street because it is dangerous.
  4. There are students who ask easy questions every lesson.
  5. (At the moment) it is colder/cooler inside than outside (at the moment) and that is nice.

Slide 19 - Slide