Lezen: De opbouw van een tekst.

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Lezen: De opbouw van een tekst

Herken je deze vragen?

1. Wat is de functie van alinea 4?

2 Wat is het belangrijkste doel van de tekst?

3. Welke tekststructuur herken je in de tekst?

4 Wat is het verband tussen alinea 3 en 4?

welke tekststructuren ken je nog?

Leerdoelen

• Je herkent verschillende tekstdoelen in leesteksten.
  
• Je herkent verschillende functies van tekstdelen.
• Je herkent verschillende tekststructuren in leesteksten.
• Je weet hoe tekstsoort, tekstdoel en tekststructuur met elkaar samenhangen. 
• Je kunt deelonderwerpen herkennen

Hoe selecteer je een tekst op internet voor een opdracht?

Hoe selecteer je bronnen?

Lees de bron globaal door en probeer het volgende te achterhalen:

1. Onderwerp
   
2. Deelonderwerpen
   
3. Doel van het artikel
   
4. Tekstsoort
   
5. Hoofdgedachte
   
6. Betrouwbaarheid
   

--> bruikbaarheid artikel

Hoe kun je deelonderwerpen in een tekst snel vinden?

Hoe vind ik de deelonderwerpen van een tekst?

1 bepaal eerst wat het onderwerp van de tekst is.

2 bestudeer de opmaak van de tekst:

•  soms vallen de deelonderwerpen samen met de verschillende alinea’s
  
•  soms worden (sommige) deelonderwerpen aangegeven in de tussenkopjes
  

3 lees de eerste zin van iedere alinea om snel vast te kunnen stellen waar elke alinea over gaat

Toepassingsopdracht IBS

Zoek bronnen voor LA1 op internet:

Beoordeel de bronnen op bruikbaarheid.

1. Onderwerp
   
2. Deelonderwerpen
   
3. Doel van het artikel
   
4. Tekstsoort
   
5. Hoofdgedachte
   
6. Betrouwbaarheid

Maak een APA-bronverwijzing van de gekozen bronnen.

Maken

• Maak de instaptoets van lezen H2 De opbouw van een tekst.
• Volg het advies van de instaptoets en maak de opdrachten: (verkorte leerroute of normale leerroute)
• 5 minuten voor het einde van de les terug in de les.

Waaraan kun je tekstverbanden herkennen?

1. aan het deelonderwerp
2. aan de kernzinnen
3. aan de signaalwoorden
4. aan de alinea's

Bij welk tekstverbanden horen de signaalwoorden 'ook', 'bovendien' en 'tevens'?

1. opsomming
2. tegenstelling
3. tijdsvolgorde
4. reden

Wat uit deze les ga je gebruiken bij de leestoets deze periode?