This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
WELCOME!
Welcome!
Slide 1 - Slide
What are we going to do?
Uitleg can/can't/could/couldn't
Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Grammar!
Can/Can't/Could/Couldn't
Slide 3 - Slide
Can/Can't
Geeft aan dat iets (niet) KAN
We can jump really high
She can't be serious!
(can't of cannot kan allebei)
Je gebruikt can ook om te vragen of iets kan/mag aan bekenden
Could/Couldn't
Als je iets voorstelt:
We could try that
Couldn't we ask Tim to do that?
Als iets een mogelijkheid is:
I could take a lot of pictures
I couldn't tell you
Could is ook een beleefdheidsvorm!
Slide 4 - Slide
Be able to & be allowed to
* Be able to = in staat zijn om iets te doen
He is able to run 10 km.
* Be allowed to = mogen en geeft aan of iets is toegestaan
Are we allowed to smoke in school?
TO BE= AM-IS-ARE-WAS-WERE + able to/allowed to+ hele ww
Slide 5 - Slide
Wat betekent: "to be allowed"?
A
uitgeschakeld worden
B
mogen
C
iets kunnen
D
weggestuurd worden
Slide 6 - Quiz
Mom, _______ you help me with my homework?
A
can
B
able to
C
couldn't
D
could
Slide 7 - Quiz
Did you know that Lisa __________sing? Her voice is really beautiful.
A
can
B
could
C
can't
Slide 8 - Quiz
can
Betekent ‘kunnen’ of ‘mogen’. Je gebruikt het ook om te vragen of iets kan of mag (aan bekenden).
can't
Betekent ‘niet kunnen’ of ‘niet mogen’.
could
Betekent ‘konden’ of ‘mochten’. Je gebruikt het ook om te zeggen dat iets zou kunnen, om te vragen of iets zou kunnen of iets zou mogen (aan onbekenden).