§2.1 en § 2.2 Quizje

§ 2.1 + § 2.2 - Geld telt + betalen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

§ 2.1 + § 2.2 - Geld telt + betalen

Slide 1 - Slide

Chartaal geld is
A
Alles online
B
Digitaal geld
C
Geld dat je elke 3 maanden krijgt
D
Munten en bankbiljetten

Slide 2 - Quiz

Wat maakte ruilhandel steeds meer mogelijk?
A
Arbeidsverdeling
B
Collectieve voorziening
C
Werkvoorziening
D
Zelfvoorziening

Slide 3 - Quiz

Je bakt als bakker brood en verkoopt deze in je winkel voor geld. Met het verdiende geld koop je wortels bij de groenteboer. Waarvan is dit een voorbeeld?
A
Arbeidsproductiviteit
B
Directe ruil
C
Indirecte ruil
D
Zelfvoorziening

Slide 4 - Quiz

Yuri gaat naar de winkel en koopt daar een spaarpot voor zijn zoon. Van welke functie van geld is hier sprake?
A
Betaalmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 5 - Quiz

Geertje krijgt 1,5% rente op haar bankrekening. Welke functie van geld is hier sprake?
A
Betaalmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 6 - Quiz

Als je een debetsaldo hebt op je bankrekening, dat betekent:
A
Dat je € 0,- hebt
B
Negatief saldo
C
Positief saldo
D
Rood staan

Slide 7 - Quiz

Een creditcard kost meer geld dan een betaalpas
A
Niet waar
B
Waar

Slide 8 - Quiz

Stel, je neemt € 50,- op bij een automaat met je pinpas. Wat gebeurd er met het saldo op je rekening?
A
Credit € 50,-
B
Credit € 100,-
C
Debet € 50,-
D
Debet € 100,-

Slide 9 - Quiz

Bitcoin en andere crypto zijn voorbeeld van:
A
Chartaal geld
B
Digitaal geld
C
Giraal geld
D
Online geld

Slide 10 - Quiz

Automatische incasso betekent:
A
Dat je toestemming geeft om geld af te laten schrijven
B
Dat je schulden hebt
C
Dat er iemand voor je deur staat die geld wilt
D
Dat je geen geld meer hebt op je rekening

Slide 11 - Quiz