Kloktijden + dagdelen + lidwoorden (1H/V)

1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?

- Kloktijden
- Dagdelen
- Lidwoorden

Slide 2 - Slide

die Tage (de dagen)
Montag = maandag
Dienstag = dinsdag
Mittwoch = woensdag
Donnerstag = donderdag
Freitag = vrijdag
Samstag = zaterdag
Sonntag = zondag

Slide 3 - Slide

'am + dag'
Wanneer je iets wilt aangeven op welke dag het is, dan gebruik je 'am'.

Am Mittwoch trainiere ich mit meinem Fußballteam.
Am Samstag habe ich Wochenende.

Slide 4 - Slide

Wie sagt man " op dinsdag?"
A
in Dienstag
B
am Montag
C
am Mittwoch
D
am Dienstag

Slide 5 - Quiz

De dagdelen
's morgens = morgens
's middags = nachmittags
's avonds = abends
's zondags = sonntags

Let op! Geen hoofdletter!

Slide 6 - Slide

Welke dag hoort er tussen? Sleep de juiste dag op het lijntje.
Montag
Freitag
Mittwoch
Donnerstag
Dienstag
Samstag
Sonntag
Mittwoch
Sonntag
Freitag
Samstag
Donnerstag
Montag
Dienstag
__________
__________
__________
__________
__________
__________
__________
Montag
Dienstag
Mittwoch
Donnerstag
Freitag
Sonntag
Samstag

Slide 7 - Drag question

Kloktijden
Het is... = Es ist...
kwart over = Viertel nach
half = halb
kwart voor = Viertel vor
om één uur = um ein Uhr
over = nach
voor = vor

Slide 8 - Slide

Wie spät ist es? Schreibe auf:
Het is 09:00 uur
Uhrzeit
1/8

Slide 9 - Open question

Wie spät ist es? Schreibe auf:
Het is 12:15
Uhrzeit
2/8

Slide 10 - Open question

Wie spät ist es? Schreibe auf:
Het is 07:30
Uhrzeit
3/8

Slide 11 - Open question

Wie spät ist es? Schreibe auf:
Het is 12:50
Uhrzeit
4/8

Slide 12 - Open question

Het geslacht van het zelfstandige naamwoord (das Substantiv)

Slide 13 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 14 - Open question

Mannelijke zelfstandige naamwoorden: DER


- Mannelijke personen/persoonsnamen
- Mannelijke dieren

der Mann, der Opa, der Vater, der Junge,
der Stier, der Lehrer, der Arzt

Slide 15 - Slide

Mannelijke zelfstandige woorden: DER

- De namen van de dagen, maanden, jaargetijden en windrichtingen: der Freitag, der Februar, der Winter, der Süden
- De meeste stammen van werkwoorden: der Beginn (beginnen), der Sitz (sitzen), der Besuch (besuchen

Slide 16 - Slide

Vrouwelijke zelfstandige naamwoorden: DIE

- Vrouwelijke personen/persoonsnamen (ook: die Lehrerin)
- Vrouwelijke dieren
-De meeste zelfst. nw. die eindigen op een -e
- Woorden die eindigen op: -heit, -keit, - schaft, -ung, -ur, -ei, -ik, -ion, -tät
- De getallen: die Eins, die Zehn, die Zwanzig

die Oma, die Tante, die Kuh, die Katze, die Schule, die Einheit, die Möglichkeit, die Mannschaft, die Zeitung, die Universität, die Politik, die Polizei, die Natur

Slide 17 - Slide

Onzijdige zelfstandige naamwoorden: DAS

- in het Nederlands 'HET' --> in het Duits: das
- Woorden die eindigen op -chen en -lein: Mädchen, Büchlein
das Pferd, das Haus, das Buch, das Lesen, das Spielen, das Lied

Slide 18 - Slide

Achtung!
het meisje = das Mädchen
Is vrouwelijk, maar krijgt 'das' als lidwoord.
- het = das
- eindigt op -chen

Slide 19 - Slide

Het meervoud van zelfstandige naamwoorden: DIE
Mannelijk: umlaut + e
der Ball - die Bälle
der Turm - die Türme
Vrouwelijk: + (e)n
die Schule - die Schulen
die Zeitung - die Zeitungen
Onzijdig: + e
das Heft - die Hefte
das Pferd - die Pferde
Mannelijke en onzijdige woorden eindigend op -el, -en, -er blijven in het meervoud meestal onveranderd.
der Onkel - die Onkel
das Mädchen - die Mädchen
der Lehrer - die Lehrer
Veel woorden eindigend op -a, -i, -o, -y: +s
das Handy - die Handys
das Hobby - die Hobbys

Slide 20 - Slide

Achtung!
- Het lidwoord is in het meervoud altijd DIE
- Bij 'au' komt de Umlaut op de 'a': das Haus - die Häuser
- Bij vrouwelijke en onzijdige woorden treedt net als in het Nederlands verdubbeling van 'n' of 's' op:
die Freundin - die Freundinnen, das Ereignis - die Ereignisse

Slide 21 - Slide

Achtung!
- Als een vrouwelijk woord eindigt op -e, -el, -er, krijgt het meervoud alleen een -n: die Cousinen, die Schwestern
- Bij samengestelde woorden komt de umlaut op het laatste woord: der Urlaubsgruß - die Urlaubsgrüße

Slide 22 - Slide

Und... jetzt bist du dran! 
Was musst du machen? Aufgabe 19
Wie lange? 2 Minuten
Wie? Alleine
Bist du früher fertig? Aufgaben 20-24
timer
2:00

Slide 23 - Slide

Zelfstandig aan het werk (tijdens opvang)


Aufgaben: 20-24
Seite: 79-81
Uitleg: blz. 79+81

Slide 24 - Slide