L'adverbe

Adverbe
1 / 36
next
Slide 1: Mind map
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Adverbe

Slide 1 - Mind map

Een bijvoeglijk naamwoord op -ENT wordt een bijwoord op: ...
(exemple: violENT)
A
-emment
B
amment
C
-ment
D
dit kan geen bijwoord worden

Slide 2 - Quiz

L'adverbe
Het bijwoord (adverbe) geeft meer informatie over:
Een werkwoord: Il crie fort

Een bijvoeglijk naamwoord: Ma tante est très gentille

Een bijwoord: Nous marchons très lentement.
Een hele zin: Malheureusementil pleut aujourd'hui



Slide 3 - Slide

Invariable !
Het bijwoord heeft een vaste vorm.
Elle répond poliment aux questions du professeur.
Il répond poliment aux questions du professeur.
Nous répondons poliment aux questions du professeur.
Vous répondez poliment aux questions du professeur.

Slide 4 - Slide

L'adverbe précise ...

Slide 5 - Slide

Vorming: -MENT
Basis: Je neemt het bijvoeglijk naamwoord + -ment
MAAR: dit kan alleen als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker.
vrai - vraiment                    poli - poliment
Eindigt het niet op een klinker DAN MAAK JE HET VROUWELIJK + -ment.
clair -> vrouwelijk: claire -> bijwoord: clairement
long -> vrouwelijk: longue -> bijwoord: longuement 
attentif -> vrouwelijk: attentive -> bijwoord: attentivement 
 

Slide 6 - Slide

Adjectif en -ant & -ent

Méchant -> méchamment (gemeen)
Étonnant -> étonnamment (verbazingwekkend)
Constant -> constamment (de hele tijd)
Patient -> patiemment (geduldig)
Différent -> différemment (anders)
Intelligent -> intelligemment (slim)
EXCEPTION: Lent -> lentement (langzaam)

Slide 7 - Slide

Cas spéciaux
Bon -> 
Meilleur ->
Mauvais ->
Gentil ->
Long ->
Rapide ->

Slide 8 - Slide

Cas spéciaux
Bon -> bien 
Meilleur -> mieux

Mauvais -> mal
Gentil -> gentiment
Long -> longuement / longtemps
Rapide -> rapidement / vite



La bonne femme chante bien
Le meilleur élève travaille mieux
Le mauvais élève travaille mal
La gentille fille aide gentiment
Le long voyage dure longtemps.
La Ferrari rapide roule vite

Slide 9 - Slide

wat is het bijwoord van LENT
A
lente
B
lentement

Slide 10 - Quiz

wat is het bijwoord van DIFFICILE
A
plus difficile
B
difficilement

Slide 11 - Quiz

wat is het bijwoord van PREMIER
A
premierment
B
premier
C
premièrement
D
première

Slide 12 - Quiz

Wat is het bijwoord van AUTRE?

Slide 13 - Open question

Wat is het bijwoord van FACILE?

Slide 14 - Open question

Wat is het bijwoord van SPORTIF?

Slide 15 - Open question

Wat is het bijwoord van MÉCHANT?
A
méchantement
B
méchantment
C
méchantamment
D
dit is al een bijwoord

Slide 16 - Quiz

Maak het bijwoord van 'suffisant' (voldoende):

Slide 17 - Open question

En nu in een zin!

Slide 18 - Slide

Laura a ... réussi son année.
A
facile
B
facilemant
C
facilement
D
facilemment

Slide 19 - Quiz

Cette question est ...
A
facile
B
facilemant
C
facilement
D
facilemment

Slide 20 - Quiz

Hussein Bolt court ...
A
rapidemant
B
rapide
C
rapidement
D
vite

Slide 21 - Quiz

C'est une Ferrari ...
A
rapidemant
B
rapide
C
rapidement
D
vite

Slide 22 - Quiz

Ce prof explique ... la grammaire.
A
calme
B
calmement

Slide 23 - Quiz

La classe est très ...
A
calme
B
calmement

Slide 24 - Quiz

Meestal eindigt een bijwoord op: ...

A
-emment
B
-amment
C
-ment
D
e, s, of es

Slide 25 - Quiz

Fais l'exercice 9 + 10a, b, c

Slide 26 - Slide

Welke zin is goed?
A
Mon frère chante bien.
B
Mon frère chante bon.

Slide 27 - Quiz

Welke zin is goed?
A
C'est un mauvais prof!
B
C'est un mal prof!

Slide 28 - Quiz

Welke van de twee is het bijwoord?
A
mieux
B
meilleur

Slide 29 - Quiz

Welke van de twee is het bijwoord?
A
vite
B
rapide

Slide 30 - Quiz

Maak het bijwoord van 'joli' (knap, mooi om te zien):

Slide 31 - Open question

Maak het bijwoord van 'agressif':

Slide 32 - Open question

Maak het bijwoord van 'heureux' (gelukkig):

Slide 33 - Open question

J'ai ... dormi cette nuit.
A
mauvais
B
moins
C
moindre
D
mal

Slide 34 - Quiz

La Ferrari roule ... vite
A
très
B
beaucoup
C
trop
D
peu

Slide 35 - Quiz

Je me sens ... avec ma famille.
A
bon
B
bien
C
bonnement
D
biennement

Slide 36 - Quiz