Grammatica woordsoorten - voorzetsels

Grammatica 4 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica 4 

Slide 1 - Slide

        Nakijken
Bijwoordelijke bepaling: opdracht 2 t/m 5 op blz. 149 en 150.

Slide 2 - Slide

Herhaling: woordsoorten
  • werkwoord
  • lidwoord
  •  zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • persoonlijk vnw
  • bezittelijk vnw
  • voorzetsel 

Slide 3 - Slide

Wat is het persoonlijk vnw in de zin:
Ik loop naar mijn huis.

Slide 4 - Open question

Hoe noem je het woordje 'mijn' in de zin:
Ik loop naar mijn huis.

Slide 5 - Open question

Ik geeft het boek aan hem.

Hem ?
A
lidwoord
B
persoonlijk vnw
C
zelfstandig nw
D
bezittelijk vnw

Slide 6 - Quiz

Ik geeft zijn boek terug.

zijn?
A
lidwoord
B
persoonlijk vnw
C
zelfstandig nw
D
bezittelijk vnw

Slide 7 - Quiz

Het zilveren armbandje is kapot.

zilveren?
A
lidwoord
B
bijvoeglijk nw
C
zelfstandig nw
D
werkwoord

Slide 8 - Quiz

Voorzetsels

Slide 9 - Mind map

Slide 10 - Video

Wat is GEEN voortzetsel
A
in
B
de
C
op
D
voor

Slide 11 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival

Slide 12 - Drag question

Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
znw
bnw
vz
ww
De
eekhoorn
klom
in
de
hoge
boom.

Slide 13 - Drag question

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
voorzetsel
werkwoord
zelfstandig nw
Zij
willen
op
jouw
fiets

Slide 14 - Drag question

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
De
rare
man
in
de
auto
lacht

Slide 15 - Drag question

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
Jouw
gekke
tante
is
in
de
tuin.

Slide 16 - Drag question

LEESTEKENS

- komma

- aanhalingstekens

- dubbele punt


Slide 17 - Slide

KOMMA'S (1)

- Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



Slide 18 - Slide

KOMMA'S (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.



Slide 19 - Slide

KOMMA'S (3)

- Na een naam of uitroep aan het begin van een zin


Selma, waar is je zus?



Slide 20 - Slide

KOMMA'S (4)

- Voor de volgende woorden:


doordat, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra




Slide 21 - Slide

AANHALINGSTEKENS bij citaat

- Je gebruikt aanhalingstekens als je iemands woorden letterlijk weergeeft. Dit heet een citaat.

Loïs antwoordde: 'Ik vond die film erg goed.'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Slide 22 - Slide

DUBBELE PUNT bij opsomming



Ik houd van de volgende sporten: schaatsen, wielrennen en skeeleren.




Slide 23 - Slide

DUBBELE PUNT bij citaat

- Een dubbele punt wordt vóór een citaat gebruikt


Loïs zei: 'Ik vond die film erg goed.'

Sharon gilde: 'Ik weet niet of ik dat durf!'




Slide 24 - Slide

DUBBELE PUNT bij een uitleg

Dat boek is echt goed: je leeft helemaal mee met de hoofdpersoon.

Slide 25 - Slide

Aan de slag

- grammatica woordsoorten; opdracht 1 t/m 6 blz. 151 en 152 afmaken.

Klaar? - spelling: opdracht 1 t/m 9 op blz. 153 t/m 156.

Slide 26 - Slide