SpellingTremaMeervoudenVerkleinwoorden

Nederlands

Nederlands
dinsdag
7 november 2023
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands

Nederlands
dinsdag
7 november 2023

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
-je weet welke regels er zijn voor het juiste gebruik van het trema, het koppelteken en het gebruik van accenten
- je weet hoe je woorden op de juiste wijze in het meervoud zet
- je weet hoe je verkleinwoorden maakt

Slide 2 - Slide

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quiz

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz

auto onderdeel
A
Met koppelteken
B
Zonder koppelteken (aan elkaar)

Slide 5 - Quiz

Welke woord is juist geschreven?
A
havo-diploma
B
toeëigenen
C
na-apen
D
concierge

Slide 6 - Quiz

Meervouden
meervouden op -s
meervouden op 's
meervouden op -en
bijzondere meervouden

Slide 7 - Slide

Meervouden



Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Meervouden op -en
Plaats -en erachter, let op de uitspraak: 

Taart - taarten
Vlag - vlaggen
Jaar - jaren
Muis - muizen
Schijf - schijven

Slide 10 - Slide

Bijzondere meervouden
Zo maak je het meervoud van woorden op -ee en -ie:
• Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:
zee → zeeën; slee → sleeën; orchidee → orchideeën.

• Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n:
           met de klemtoon op ie → ën: knie → knieën
           zonder klemtoon op ie → “n: bacterie → bacteriën

Slide 11 - Slide

Wat is het meervoud van kiwi?
A
kiwis
B
kiwies
C
kiwis'
D
kiwi's

Slide 12 - Quiz

Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste meervoud
A
Jimmy's telefoon
B
Jimmie s telefoon

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van taxi
A
taxies
B
taxis
C
taxie's
D
taxi's

Slide 15 - Quiz

Kies het juiste meervoud
A
Lex' boek
B
Lex's boek

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van alinea?
A
alineas
B
alinea's

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud?
cadeau
A
cadeau's
B
cadeaus

Slide 18 - Quiz

Verkleinwoorden

Slide 19 - Slide

Theorie (verkleinwoorden)
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.

Meestal           =              -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje  
schaar - schaartje
dans - dansje

Slide 20 - Slide

Soort woord met voorbeeld
  1. Woorden met een -m               boom
  2. Woorden met een -ng            koning
  3. Achteraan -a, -o of -u                  opa, auto, paraplu
  4. Achteraan -y                                   baby
  5. Woorden met cijfers of afkorting     dvd, A4
Regel met voorbeeld
  • -pje
boompje
  • -kje en de -g laat je weg
koninkje
  • extra klinker
opaatje, autootje, parapluutje
  • -'tje
baby'tje
  • -'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje

Slide 21 - Slide

Etalage
A
Etalagetje
B
Etalage'tje
C
Etalageetje

Slide 22 - Quiz

Radio
A
Radiotje
B
Radio'tje
C
Radiootje

Slide 23 - Quiz

Verdieping
A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingke
D
Verdiepinkje

Slide 24 - Quiz

cd
A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje

Slide 25 - Quiz

Pony
A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje

Slide 26 - Quiz

Menu
A
Menutje
B
Menuutje
C
Menu'tje
D
Menuu'tje

Slide 27 - Quiz

Instructie
A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje

Slide 28 - Quiz