SpellingLes1Klas3

Maandag 11 januari 2021
programma:
-doelen
-korte toelichting op trede 24
-uitleg trede 25, 26 en 27
- start voorbereiding toetsweek 3 (spelling)
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Maandag 11 januari 2021
programma:
-doelen
-korte toelichting op trede 24
-uitleg trede 25, 26 en 27
- start voorbereiding toetsweek 3 (spelling)

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Je  weet wat kunt verwachten voor Nederlands de komende periode
- Je hebt uitleg gekregen over trede 25,26 en 27
- Je weet welke doelen je moet beheersen voor trede 27

Slide 2 - Slide

Trede 24 leesvaardigheid
- Bespreken toets zodra we weer op school zijn
- Flink oefenen: maak dus altijd de taken die horen bij LEZEN van elke trede! 
- Trede 30 wordt opnieuw afgesloten met toets leesvaardigheid

Slide 3 - Slide

Trede 25
- blokpresentatie, dus geen losse taken
- 3 delen: 1. kijken & luisteren 2. lezen 3. discussie (in groepje). De opdrachten voor schrijven en spreken en fictie mag je overslaan!
- streefdatum: vrijdag 15 januari 

Slide 4 - Slide

Trede 26
- maak de taken van de leerdoelen LEZEN en SCHRIJVEN 
- deze trede wordt afgesloten met klassikale afsluiting (speeddate)
-speeddate gaat over het tweede gelezen boek
-vraag toestemming voor het boek dat je gaat lezen
- in leeractiviteit wordt speeddate voorbereid
- streefdatum: maandag 8 februari (onder voorbehoud)

Slide 5 - Slide

Trede 27
- deze trede kun je halen door deel te nemen aan toets spelling in toetsweek 3 (week 7)
- je krijgt een overzicht van de leerdoelen in jouw mailbox
- toets spelling gaat over onderdelen van SCHRIJVEN, trede 21 tot en met trede 27

Slide 6 - Slide

Spelling
vandaag: 

-trema, koppelteken, accent, apostrof

Slide 7 - Slide

Trema & koppelteken

Slide 8 - Slide

Accent
  • Een accent zorgt ervoor dat je een woord goed uitspreekt: accent grave, accent aigu en accent circonflexe.

  • Een accent kan betekenis onderscheidend zijn (hé en hè).

Slide 9 - Slide

Apostrof

Slide 10 - Slide

Wat is de juiste spelling?
A
ruïne
B
rüine

Slide 11 - Quiz

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories

Slide 12 - Quiz

Hoe schrijf je: drieentwintig
A
drie-en-twintig
B
drieëntwintig
C
drietwintig
D
drieeentwintig

Slide 13 - Quiz

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Waarom heeft het woord een trema?
onhygiënisch
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
geintresseerd
B
geïntresseerd
C
geïnteresseerd
D
geinteresseerd

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf je: stereo+installatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je minister+president?
A
minister-president
B
ministerpresident

Slide 18 - Quiz

Ik bestelde in de bar een............drankje
Kies de juiste spelling
A
non-alcoholisch
B
nonalcoholisch

Slide 19 - Quiz

Welk(e) woord(en) zijn juist geschreven?
A
caissiére
B
cafés
C
blèren
D
genânt

Slide 20 - Quiz

Welk(e) woord(en) zijn juist geschreven?
A
Zuid-Holland
B
vwodiploma
C
havodiploma
D
naäpen

Slide 21 - Quiz

Meervouden
meervouden op -s
meervouden op 's
meervouden op -en
bijzondere meervouden

Slide 22 - Slide

Meervouden



Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Meervouden op -en
Plaats -en erachter, let op de uitspraak: 

Taart - taarten
Vlag - vlaggen
Jaar - jaren
Muis - muizen
Schijf - schijven

Slide 25 - Slide

Bijzondere meervouden
Zo maak je het meervoud van woorden op -ee en -ie:
• Als het enkelvoud eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën:
zee → zeeën; slee → sleeën; orchidee → orchideeën.

• Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of met -n:
           met de klemtoon op ie → ën: knie → knieën
           zonder klemtoon op ie → “n: bacterie → bacteriën

Slide 26 - Slide

Wat is het meervoud van kiwi?
A
kiwis
B
kiwies
C
kiwis'
D
kiwi's

Slide 27 - Quiz

Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's

Slide 28 - Quiz

Kies het juiste meervoud
A
Jimmy's telefoon
B
Jimmie s telefoon

Slide 29 - Quiz

Wat is het meervoud van taxi
A
taxies
B
taxis
C
taxie's
D
taxi's

Slide 30 - Quiz

Kies het juiste meervoud
A
Lex' boek
B
Lex's boek

Slide 31 - Quiz

Wat is het meervoud van alinea?
A
alineas
B
alinea's

Slide 32 - Quiz

Wat is het meervoud?
cadeau
A
cadeau's
B
cadeaus

Slide 33 - Quiz

Meervouden
-oefenen! (bijvoorbeeld op www.cambiumned.nl)
-video bekijken (zie volgende dia)
-regels leren (o.a. Portal)

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

Wat heb je geleerd?

Slide 36 - Mind map