SPQR les 16 Toga Virilis, leesvragen regel 19-33

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

1. regel 19-22
Citeer de drie Latijnse woorden die duidelijk maken wie er allemaal op weg gaan uit het huis.

1b. regel 19-22
b. Leg uit dat de amicis in regel 21 logischerwijs niet de amicorum zijn uit regel 19.

1c. regel 19-22
Zoek op internet een foto van het Tabularium.

2. regel 23-28
a. Citeer uit deze regels een nominativus als naamwoordelijk deel van het gezegde.

2. regel 23-28
b. Citeer uit deze regels een genitivus als bijvoeglijke bepaling.

2. regel 23-28
c. Citeer uit deze regels een dativus als belanghebbend voorwerp.

2. regel 23-28
d. Citeer uit deze regels een accusativus na een voorzetsel

2. regel 23-28
e. Citeer uit deze regels een ablativus als bijwoordelijke bepaling.

3. regel 27-28:
qui puerum protexerant omnes per annos pueritiae
a. Wat is de juiste vertaling van deze zin?

1. die allen de jongen beschermden gedurende de jaren van zijn kindertijd.
2. die de jongen beschermden gedurende alle jaren van zijn kindertijd.
3. die de jongen beschermd hadden gedurende alle jaren van zijn kindertijd.
4. omdat zij de jongen beschermd hadden gedurende alle jaren van zijn kindertijd.

4 regel 30: invitaverat
a. Noteer de Latijnse term voor de werkwoordstijd van invitaverat.

4. regel 30: invitaverat
b. Leg uit dat het gebruik van de werkwoordstijd van 'invitaverat' toepasselijk is in deze zin, gezien het woord 'antea' in regel 29.

5. regel 31: hospitibus
a. Noteer de naamval van hospitibus.

1. GEN
2. DAT
3. ACC
4. ABL

5. regel 31: hospitibus
b. Noteer de gebruikswijze van hospitibus.

6. regel 32: omnes pocula sustulerunt.
a. Wat is de juiste vertaling van dit zinsdeel?

1. allen hielden de bekers omhoog.
2. hielden allen de bekers omhoog.
3. hielden ze alle bekers omhoog.
4. ze hielden alle bekers omhoog.

7. regel 33
In regel 33 ontbreekt een persoonsvorm.
Noteer een Nederlandse persoonsvorm die je zou kunnen aanvullen.

8. regel 29-33
a. Citeer uit deze regels een bijvoeglijk naamwoord dat gaat zoals groep 3.

8. regel 29-33
b. Citeer uit deze regels een bijvoeglijk naamwoord dat gaat zoals groep 1/2.

8. regel 29-33
c. Citeer uit deze regels een vrouwelijk bijvoeglijk naamwoord.

8. regel 29-33
d. Citeer uit deze regels een mannelijk bijvoeglijk naamwoord.

8. regel 29-33
e. Citeer uit deze regels een onzijdig bijvoeglijk naamwoord.