De zinsverband en signaalwoorden
2. Tegenstellend verband:
zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.
Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant,...
Bv: Veel jongeren willen in de vakantie wat bijverdienen, maar er is dit jaar weinig vakantiewerk te vinden.