Leesvaardigheid

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat moeten jullie weten?
  1. Alle basisinformatie uit de vorige hoofdstukken:   onderwerp, hoofdgedachte, tussenkopjes, alinea's, kernzinnen, hoofd- en bijzaken.. etc. 

Slide 2 - Slide

En wat nog meer?
- Signaalwoorden
- zinsverbanden
- verschil feiten meningen
- tekstsoorten
- argumenten en tegenargumenten
- en alle andere onderwerpen uit LEZEN hs 1 t/m 6

Slide 3 - Slide

Wat weten jullie nog?
Noem de tekstdoelen!

Slide 4 - Open question

De tekstdoelen zijn:
  1. Amuseren
  2. Informeren
  3.  Overtuigen
  4. Overhalen/activeren
  5. .uitleg geven

Slide 5 - Slide

Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Roman, strip, kort verhaal
B
Nieuwsbericht, instructie
C
Ingezonden brief
D
Reclamefolder, advertentie

Slide 6 - Quiz

Welk tekstdoel hoort bij een studieboek?
A
Amuserend
B
Informerend
C
Overtuigend
D
Activerend

Slide 7 - Quiz

Welk tekstdoel hoort bij een reclamefolder?

Slide 8 - Open question

Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel overtuigen:
A
Geboortekaartje
B
kort verhaal
C
Uitnodiging
D
Ingezonden brief

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je het kopje boven een alinea?

Slide 10 - Open question

Leg uit wat een deelonderwerp is!

Slide 11 - Open question

Hoe heet de zin van een alinea waar de belangrijkste tekst in staat?
A
Hoofdzin
B
Bijzin
C
Kernzin
D
Bijzaak

Slide 12 - Quiz

Waar vind je de kernzin meestal?
A
In het midden van de alinea
B
De eerste zin van de alinea
C
De hele alinea
D
De laatste zin van de alinea

Slide 13 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Waar het over gaat
B
Wat de schrijver wil zeggen
C
In één zin waar de tekst over gaat.
D
Waar de schrijver aan dacht

Slide 14 - Quiz

Hoe noemen we waar de tekst over gaat ?
A
Hoofdzaak en bijzaak
B
Hoofdgedachte
C
Belangrijke en minder belangrijke informatie
D
Hoofdzin en bijzin

Slide 15 - Quiz

Subjectief of objectief?
'Het regent vandaag.'
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 16 - Quiz

subjectief en objectief
A
subjectief = mening objectief = feit
B
subjectief = feit objectief = mening

Slide 17 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 18 - Quiz

Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Welk zinsverband?
A
doel-middel
B
tegenstelling
C
voorwaardelijk
D
redengevend

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband TEGENSTELLING?
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORBEELD?
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband OPSOMMING?
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 23 - Quiz

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
maar
bijvoorbeeld
bovendien
sinds
dus
Tijdsvolgorde
conclusie
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 24 - Drag question

Hoofdgedachte


De hoofdgedachte is een samenvatting in een zin van de tekst.

Slide 25 - Slide

De hoofdGEDACHTE is...
A
de kernzin
B
de hoofdzaken
C
het belangrijkste van een tekst in één zin.
D
de samenvatting

Slide 26 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 27 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan GEEN hoofdgedachte zijn?
A
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel.
B
Honden troosten kinderen na aanslag.
C
Doden door stortbuien in China.
D
Huisdieren

Slide 28 - Quiz

timer
1:00
Niet waar
Waar
De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat.
Hoofdgedachte en onderwerp hebben altijd met elkaar te maken.
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
In een hoofdgedachte staan soms voorbeelden.

Slide 29 - Drag question

onderwerp
hoofdgedachte
deelhoofdgedachte
deelonderwerp
kledingvoorschrift
Op scholen gelden kledingvoorschriften om je voor te bereiden op je stage/ werk. 
Hoofdgedachte van een alinea
Onderwerp van een alinea

Slide 30 - Drag question