Les 07-11-2020, paragraaf 3.5

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Slide

Hoe hoger de restwaarde,
hoe ........... je moet reserveren.
A
meer
B
minder

Slide 2 - Quiz

Welke berekening voor de vervangingswaarde is juist?
A
Aanschafwaarde - Restwaarde : aantal maanden
B
Restwaarde - Aanschafwaarde : aantal maanden
C
Aanschafwaarde : Restwaarde x aantal maanden
D
Restwaarde : Aanschafwaarde x aantal maanden.

Slide 3 - Quiz

Omschrijf het begrip reserveren

Slide 4 - Open question

Leerdoelen:
1. Je kan uitleggen wat je moet doen als je geld tekort komt.

HUISWERK: Opdrachten paragraaf 3.5

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Geld tekort? 3 oplossingen


- Inkomsten vergroten

- Geld lenen als het echt niet anders kan

- Bezuinigen (= uitgaven verminderen)


Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen

(= abonnementen etc.)


Slide 7 - Slide

6

Slide 8 - Video

02:01
Meneer Boet leent geld om een nieuwe auto te kopen. Wat is het leenmotief van Meneer Boet?
A
tijdelijk geld tekort
B
duurzaam consumptie goed
C
onverwachte gebeurtenis
D
huis kopen

Slide 9 - Quiz

02:52
Tess en Vinn komen geld tekort om een auto te kopen. Ze willen geld lenen. Tess wil een persoonlijk lening, maar Vinn denkt dat een doorlopend krediet beter is. Wie heeft gelijk? Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Open question

04:00
Lening in euro's: € 5.000
Looptijd 24 mnd: maandtermijn € 225
Hoeveel euro zijn de kredietkosten?
A
€ 225
B
€ 400
C
€ 5.400
D
€ 5.000

Slide 11 - Quiz

geld lenen bij de bank
Je kunt een lening afsluiten bij de bank voor je aankopen:
  • consumptief krediet (voor bijv. apparaten, scooter, computer);
  • hypothecaire lening (voor het kopen van een huis).

Slide 12 - Slide

Kredietkosten

Als je geld leent, krijg je te maken met verschillende kosten:

  • aflossing: terugbetaling van het leenbedrag;
  • rente: een percentage van het leenbedrag als vergoeding voor het lenen.

Je betaalt kredietkosten meestal op 
vaste momenten in maandelijkse termijnen.


Slide 13 - Slide

Kredietkosten berekenen
  • Krediet = lening
  • Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
    Rekenvoorbeeld
    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk 
    € 148. Looptijd is twee jaar. Bereken de kredietkosten.
    >> (24 x € 178 ) - € 3.000 = € 552

    Slide 14 - Slide

    Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500.
    Hammid kiest er echter voor om de tv in termijnen te betalen.
    Hammid betaalt 12 termijnen van € 50.

    Bereken de kredietkosten.


    A
    € 50,00
    B
    € 100,00
    C
    € 500,00
    D
    € 600,00

    Slide 15 - Quiz

    Bezuinigen
    Prioriteiten (kiezen wat het belangrijk is)

    Verbruiksgoederen
    Duurzame gebruiksgoederen

    Vaste uitgaven, Incidentele uitgaven
    Huishoudelijke uitgaven, Persoonlijke uitgaven
    Verbruik: 1x gebruiken (eten, schoonmaakmiddel)
    Gebruik: meerdere keren (bord, bezem)

    Slide 16 - Slide

    Heb je steeds geld tekort?
    Geef je meer uit dan je budget?

    Opnieuw je budgetten aanpassen 

    Budgetteren
    (inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen)
    Bezuinigen:

    • Goedkoper alternatief
    • Uitstellen
    • Schrappen (niet meer kopen/doen)


    Ook als je meer gaat verdienen
    Bijvoorbeeld meer budget voor vaste lasten en minder naar persoonlijke uitgaven.

    Slide 17 - Slide

    Op je vaste lasten kan je niet bezuinigen
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 18 - Quiz

    Als je wilt bezuinigen moet je ook minder gaan sparen
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 19 - Quiz

    Aan de slag!
    Wat? Opdrachten van paragraaf 3.5
    Hoe? In de online leeromgeving
    Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
    Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
    Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
    Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 3.6

    timer
    25:00

    Slide 20 - Slide

    Voor de aankoop van een caravan sluiten je ouders een lening af van € 10.000 met een looptijd van 2 jaar.

    Bereken de kredietkosten.

    Slide 21 - Open question

    Uitwerking
    Je kijkt in de tabel in de rij van 10.000 euro. Het gaat om 2 jaar, dus 2 x 12 = 24 maanden.
    De ouders betalen dus 24 x 441 euro, dat is € 10.584.
    De kredietkosten zijn € 10.584 - € 10.000 = € 584.

    Slide 22 - Slide

    Wat gebeurd er in de meeste gevallen met het spaargeld als mensen met pensioen gaan?
    A
    Stijgt
    B
    Blijft gelijk
    C
    Daalt

    Slide 23 - Quiz

    Een flesje handzeep is
    A
    Huishoudelijke uitgave
    B
    Incidentele uitgave
    C
    Verbruiksgoed
    D
    Duurzaam gebruiksgoed

    Slide 24 - Quiz

    Prioriteiten zijn
    A
    Wat je als eerste koopt
    B
    Wat je het belangrijkst vindt
    C
    Wat het duurste is
    D
    Wat je het liefste wil

    Slide 25 - Quiz