Woordenschat---beeldspraak: Vergelijking, metafoor, personificatie

1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Beeldspraa2 vwo

Slide 2 - Slide

Zij is het derde wiel aan de wagen

Slide 3 - Slide

lesopzet en lesdoelen:
* je weet wat beeldspraak is, en wat het nut is.....
* je weet wat een vergelijking is, je kunt voorbeelden herkennen/noemen
* je weet wat een metafoor is, je kunt voorbeelden herkennen/noemen
* je weet wat een personificatie is, je kunt voorbeelden herkennen/ noemen

Slide 4 - Slide

Beeldspraak:


  • Vergelijking
  • Metafoor
  • Personificatie 




Slide 5 - Slide

Beeldspraak
Figuurlijk taalgebruik
Taal mooier maken, duidelijker maken
Taal levendiger maken

Slide 6 - Slide

Vergelijk met elkaar:
1. In de schoolbus zaten wij opeengepakt als haringen in een ton.
2. In de schoolbus zaten wij dicht op elkaar.

1. Veel studenten wonen in een zwijnenstal.
2. Veel studenten wonen in een huis met troep.

1. De zon streelde mijn wangen.
2. De zon scheen op mijn wangen (en ik vond het fijn).


Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je het?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Vergelijking
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid (object)
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als'     (object en beeld)
Hij                                    is zo wit als sneeuw
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 10 - Slide

Voorbeeld 
- zo wit als sneeuw
- vergelijking
- De kleur wit wordt vergeleken met de kleur van de sneeuw,
bijv. je ziet zo wit als sneeuw.

Slide 11 - Slide


Dat meisje
is    zo onschuldig als    een lammetje

werkelijkheid                                               beeld

Slide 12 - Slide

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 13 - Slide

De vergelijking
Een ander voorbeeld:
Hij is na het zonnen zo rood als een kreeft.

                               object                                                      beeld

Slide 14 - Slide

Je kamer ziet eruit ALS
een zwijnenstal.

Slide 15 - Slide

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw

Slide 16 - Quiz

Metafoor  
Bij een metafoor wordt alleen het beeld genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 17 - Slide

Metafoor
Dat schaap is er alweer ingetrapt.

Een reus van een kerel.

De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)

Het regent klachten bij de zorginstelling.

Slide 18 - Slide

Ruim die
zwijnenstal eens op!

Slide 19 - Slide

Waarom metaforen?
Iedereen gebruikt metaforen, ook in de politiek! Luister naar Lubach en 
schrijf minimaal 5 metaforen op:

Slide 20 - Slide

Hoge bomen vangen veel wind

Slide 21 - Slide

Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 22 - Slide

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.

Hoge bomen vangen veel wind. 
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.
De huilende wind.

Slide 23 - Slide

Personificatie
    Meer voorbeelden van personificatie
  • Het schip danste op de golven. 
  • Het schip (danste) = personificatie.  
  •  De golven aaien de zwemmers. 
  •  De bergen krijsen hoe hoog ze zijn. 
  •  De wind fluistert zacht jouw naam. 
  •  De peer lustte wel een appeltje. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 26 - Quiz

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-

Slide 27 - Quiz

Zij KOKEN van woede.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 28 - Quiz

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

De CLOWN van de klas moest weer eens alle aandacht hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 30 - Quiz

Mijn oude fiets SMEEKT om een grondige opknapbeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 31 - Quiz

Sanne VIST naar complimentjes.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 32 - Quiz

Wat een WOLK VAN EEN BABY heeft dat jonge stel.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 33 - Quiz

Opeengepakt ALS HARINGEN IN EEN TON werden we in de legertruck vervoerd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 34 - Quiz

Die acrobaat is NET EEN SLANG.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 35 - Quiz

Hij vindt de Haagse politiek NET EEN POPPENKAST.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 36 - Quiz

Het riet FLUISTERDE dat koning Midas ezelsoren had.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 37 - Quiz

De camping bevond zich aan de voet van de berg.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 38 - Quiz

Wat een boom van een kerel is jouw broer geworden!
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 39 - Quiz

Verschillen
  • Een metafoor lijkt op een vergelijking, maar het object (dat wat echt is) ontbreekt in een zin.
  • Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn metaforen.
  • Bij een personificatie geef je menselijke eigenschappen aan een concreet voorwerp of iets abstracts.

Slide 40 - Slide

Vragen? 

Slide 41 - Slide

Nu doen/ huiswerk dinsdag
Gedichten 4.2 maken opdracht 1, 2 en 3

Slide 42 - Slide

Aan de slag
Zoek in songteksten op het internet minimaal 3:
- Vergelijkingen
- Metaforen
- Personificaties 
(dus 3 van elk)

(Dit is huiswerk voor de volgende les)

Slide 43 - Slide