Luisteren lezen trede 8 herhaling

Luisteren & lezen
 Trede 8 herhaling
Lesdoelen: 
Je oefent met tekstdoelen (luisterdoelen)
Je oefent met signaalwoorden
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Luisteren & lezen
 Trede 8 herhaling
Lesdoelen: 
Je oefent met tekstdoelen (luisterdoelen)
Je oefent met signaalwoorden

Slide 1 - Slide

timer
3:00
Luister naar de geluiden om je heen
schrijf er zoveel mogelijk op.
Geluiden van klasgenoten
tellen niet mee

Slide 2 - Mind map

Horen =
Geluiden die je hoort:
fluitende vogels, verkeer, pratende mensen.

Luisteren =
Met een doel/ reden
Concentratie

Slide 3 - Slide

Luisterdoelen:
  • informatie krijgen (informeren)
  • instructie krijgen (instrueren)
  • mening(en) van anderen horen (overtuigen)
  • plezier (amuseren)

Slide 4 - Slide


Kies het juiste luisterdoel:
'Het weerbericht'
A
Instrueren (instructie krijgen)
B
Overtuigen (mening horen)
C
Amuseren (ontspanning)
D
informeren (informatie geven)

Slide 5 - Quiz


Kies het juiste luisterdoel:
'spelprogramma op TV'
A
Instrueren (instructie krijgen)
B
Overtuigen (mening horen)
C
Amuseren (ontspanning)
D
Informeren: (informatie krijgen)

Slide 6 - Quiz


Kies het juiste luisterdoel:
'aanwijzingen van je baas'
A
Instrueren (instructie krijgen)
B
Overtuigen (mening horen)
C
Amuseren (ontspanning)
D
Informeren (informatie krijgen)

Slide 7 - Quiz


Kies het juiste luisterdoel:
'Wat je buurman vindt van politiek'
A
Instrueren instructie krijgen
B
Overtuigen mening horen
C
Amuseren ontspanning
D
Informeren informatie krijgen

Slide 8 - Quiz

6

Slide 9 - Video

01:01
Je oudere broer heeft een presentatie voor je.
A
B

Slide 10 - Quiz

01:13
De avond ervoor begin je met oefenen..
A
B

Slide 11 - Quiz

02:56
Wat is een goede houding bij een presentatie?

Slide 12 - Drag question

03:18
Waar laat je je handen?
A
Armen over elkaar
B
Handjes op de rug
C
In je broekzakken
D
Naast je lichaam

Slide 13 - Quiz

03:30
Wat vind jij de beste houding bij een presentatie?

Slide 14 - Poll

04:24
'Articuleren' is dus ...
A
luid praten
B
schreeuwen
C
duidelijk praten
D
naar je vrienden kijken

Slide 15 - Quiz

Houvast bij het luisteren:
  • Zinnen hebben met elkaar te maken. 
  • De zinnen geven informatie. 
  • De tekst heeft een bepaalde opbouw.
  • Er worden verbanden gelegd.
  • Hierbij gebruikt de spreker verbindingswoorden/ voegwoorden: omdat, daarom, dus, en, nadat, ten eerste,  ....
  • Verbindingswoorden noemen we ook wel signaalwoorden.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Signaalwoorden bij een opsomming:
  • en
  • ook
  • ten eerste, ten tweede, ..

Signaalwoorden bij een tegenstelling:
  • maar
  • toch 
  • hoewel


Signaalwoorden bij een volgorde:
  • toen
  • eerst
  • daarna
  • vroeger
  • later

Signaalwoorden bij een conclusie:
  • dus
  • kortom

Slide 18 - Slide

Jojanneke wil graag chocolade eten,
....... ik heb geen chocolade in huis.
A
want
B
ten eerste
C
maar
D
toen

Slide 19 - Quiz

De deur van de woonkamer moet dicht, ............ anders wordt het koud.
A
want
B
omdat
C
maar
D
daarna

Slide 20 - Quiz

Welk woord is het signaalwoord?

Het is al fris buiten en straks gaat het ook nog regenen.

(hint: Welk woord verbindt de 2 zinnen?)
A
al
B
en
C
ook
D
straks

Slide 21 - Quiz

Welk woord is het signaalwoord?

Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.
A
met
B
want
C
is
D
ga

Slide 22 - Quiz

Welk woord is het signaalwoord?

De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.

Slide 23 - Open question

Welk woord is het signaalwoord?

Het is tijd om naar huis te gaan, want het is vijf uur.

Slide 24 - Open question

Welk woord is het signaalwoord?

Hij wil wel naar voetbal, maar hij mag niet van zijn moeder.

Slide 25 - Open question

Signaalwoorden bij een volgorde:
A
eerst
B
altijd
C
maar
D
dus

Slide 26 - Quiz

Signaalwoorden bij een tegenstelling:
A
hoewel
B
ook
C
daarna
D
dus

Slide 27 - Quiz

Signaalwoorden bij een opsomming:
A
eerst
B
ten eerste
C
maar
D
dus

Slide 28 - Quiz

Signaalwoorden bij een conclusie:
A
hoewel
B
ook
C
daarna
D
dus

Slide 29 - Quiz

Hoe ging de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Slide 31 - Video