10.2 Zwanger en bevallen 23/24

10.2 Zwanger en bevallen
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

10.2 Zwanger en bevallen

Slide 1 - Slide

Vandaag
Terugblik 10.1
Start 10.2

lesuur 2: practicum microscoop en 'zwangerschap'

Slide 2 - Slide

Huiswerk was:
Maak opdracht 18, 19, 21, 22, 23, 25, 27

Slide 3 - Slide

Doelen van deze les
Je leert:
hoe een zwangerschap ontstaat
hoe een kind in de baarmoeder groeit
hoe de bevalling gaat
waarom zwangere vrouwen de baby laten onderzoeken
hoe een tweeling ontstaat

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

9 maanden zwanger

Slide 8 - Slide

Nu 
-Lees 10.2 blz 22
-Maak van 10.2 de opdrachten 2, 3, 6, 7
-Lees blz. 24 en 25


Slide 9 - Slide

Hoe groeit een kind in de baarmoeder? 

Slide 10 - Slide

Bevruchting
Bevruchting = samensmelten van de eicel met de spermacel.
Bevruchting vindt plaats in de eileider!!!

Slide 11 - Slide

Ontwikkeling ongeboren kind
namen:
zygote   =>  tot de innesteling
embryo => tot week 12
foetus    => na week 12

Slide 12 - Slide

Placenta
De placenta bestaat uit bloedvaten van de moeder en bloedvaten van het kind.
HET BLOED MENGT NIET!!!

De bloedvaten liggen naast elkaar en kunnen zo 
  1. voedingsstoffen en zuurstof aan het bloed van het kind geven  
  2. afvalstoffen aan het bloed van de moeder geven.

Slide 13 - Slide

Placenta: zuurstof- en voedingsstoffen uitwisseling 

Slide 14 - Slide

Navelstreng
  • Verbindt embryo met placenta
  • Twee navelstrengslagaders van embryo naar placenta (zuurstofarm, CO2, afvalstoffen)
  • Één navelsrengader van placenta naar embryo (zuurstofrijk, voedingsstoffen, hormonen, antistoffen, medicijnen, alcolhol)

Slide 15 - Slide

Vruchtvliezen
  • Vliezen die vanaf de placenta om de baby lopen
  • Houden het vruchtwater vast

Slide 16 - Slide

Vruchtwater
  • Water om de baby heen, wordt vastgehouden door de vruchtvliezen.
  • Beschermt de baby tegen:                      uitdrogen                                                    temperatuurwisselingen                        stoten

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Nu en huiswerk
-Lees 10.2 blz 22
-Maak van 10.2 de opdrachten 2, 3, 6, 7
-Lees blz. 24 en 25
-Maak van 10.2 de opdrachten 10, 11, (12, 14, 16)
timer
8:00

Slide 19 - Slide

10.2 Zwanger en bevallen

Slide 20 - Slide

Vandaag
Dagopening
Afmaken: 'wanneer komt de baby?'

Uitleg en afmaken 10.2 

Slide 21 - Slide

Nu
Afmaken: 'wanneer komt de baby?'

Daarna: maak bij 10.2 de opdrachten 12, 14 en 16
timer
7:00

Slide 22 - Slide

Doelen van deze les
Je leert:
hoe een zwangerschap ontstaat
hoe een kind in de baarmoeder groeit
hoe de bevalling gaat
waarom zwangere vrouwen de baby laten onderzoeken
hoe een tweeling ontstaat

Slide 23 - Slide

Hoe gaat de bevalling? 
Je kunt uitleggen wat er bij de 3 fases van de bevalling gebeurt.

Slide 24 - Slide

1. Ontsluiting

Slide 25 - Slide

2. Uitdrijving

Slide 26 - Slide

3. Nageboorte

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Nu en huiswerk
-Lees paragraaf 10.2
-Maak bij de 10.2 opdracht: 20, 22, 25, 26, 29 t/m 32
-Kijk je werk na

Slide 30 - Slide

Waar vindt de bevruchting plaats?
A
eierstok
B
eileider
C
baarmoeder
D
vagina

Slide 31 - Quiz

Hoe noemen we het nieuwe kindje in de eerste 12 weken?

Slide 32 - Open question

Hoeveel navelstrengslagaders en navelstrengaders zitten er in de navelstreng?
A
1 slagader en 1 ader
B
1 slagader en 2 aders
C
2 slagaders en 1 ader
D
2 slagaders en 2 aders

Slide 33 - Quiz

Wat is de volgorde van de bevalling?
A
ontsluiting - uitdrijving - nageboorte
B
uitdrijving - ontsluiting - nageboorte
C
ontsluiting - nageboorte - uitdrijving
D
uitdrijving - nageboorte - ontsluiting

Slide 34 - Quiz

Waar worden de cellen uitgezogen bij een vlokkentest?
A
het vruchtwater
B
de foetus
C
de placenta
D
de vagina

Slide 35 - Quiz

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een eeneiige tweeling?
A
1 zaadcel en 1 eicel
B
1 zaadcel en 2 eicellen
C
2 zaadcellen en 1 eicel
D
2 zaadcellen en 2 eicellen

Slide 36 - Quiz

Hoeveel zaadcellen en eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een twee-eiige tweeling?
A
1 zaadcel en 1 eicel
B
1 zaadcel en 2 eicellen
C
2 zaadcellen en 1 eicel
D
2 zaadcellen en 2 eicellen

Slide 37 - Quiz