H5 Grammatica zinsdelen - bedrijvende en lijdende vorm

H5 Bedrijvende en lijdende vorm
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

H5 Bedrijvende en lijdende vorm

Slide 1 - Slide

Bedrijvende of lijdende vorm

Slide 2 - Slide

Het verschil
  • Bedrijvend = actief: je (het onderwerp) doet iets
  • Lijdend = passief: je (het onderwerp) ondergaat iets

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Wat denk jij dat een lijdende vorm (passieve zin) inhoudt?
A
Iemand die pijn heeft.
B
Een zin met een lijdend voorwerp.
C
Iets of iemand ondergaat de handeling in een zin.
D
Iets of iemand doet iets in een zin.

Slide 6 - Quiz

Welke zin staat in de bedrijvende vorm?
A
De bal wordt door de jongen gegooid.
B
De bal is gegooid door de jongen.
C
De jongen gooit de bal.
D
De bal wordt gegooid door de jongen.

Slide 7 - Quiz

Welke zin staat in de bedrijvende vorm?
A
De kat wordt geaaid door het meisje.
B
Het meisje aait de kat.
C
De kat wordt door het meisje geaaid.
D
De kat is geaaid door het meisje.

Slide 8 - Quiz

Welke zin staat in de bedrijvende vorm?
A
De monteur repareert de auto.
B
De auto wordt door de monteur gerepareerd.
C
De auto is gerepareerd door de monteur.
D
De auto wordt gerepareerd door de monteur.

Slide 9 - Quiz

Wat is het verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm?
A
In de bedrijvende vorm is het onderwerp van de zin de handelende persoon, terwijl in de lijdende vorm het onderwerp van de zin de handeling ondergaat.
B
Er is geen verschil tussen de bedrijvende en de lijdende vorm.
C
In de bedrijvende vorm is het onderwerp van de zin altijd een persoon, terwijl in de lijdende vorm het onderwerp van de zin altijd een object is.

Slide 10 - Quiz

Welke zin staat in de lijdende vorm?
A
Hans heeft mijn jas gisteren per ongeluk meegenomen.
B
Mijn jas is gisteren per ongeluk door Hans meegenomen.
C
Hans zou mijn per ongeluk hebben meegenomen.
D
Hans zal mijn jas per ongeluk gaan meenemen

Slide 11 - Quiz

H5 grammatica zinsdelen: Van bedrijvend naar lijdend: hoe werkt het?
  1. het lijdend voorwerp wordt het onderwerp
  2. het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die met door begint: een door-bepaling
  3. bij het werkwoordelijk gezegde wordt het hulpwerkwoord worden of zijn gebruikt (en je zorgt dat de zin in dezelfde tijd blijft staan!)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

H5 formuleren: Wanneer mag je de lijdende vorm gebruiken?
  1. Als het onbekend of onbelangrijk is wie de handeling heeft uitgevoerd: De relschoppers werden meteen gearresteerd.
  2. Als je de handeling of het object centraal wil stellen:
    De toets is gisteren heel goed gemaakt.
  3. Als je onduidelijkheid kunt vermijden:
    De docent die de jongen uitschold, zat daarna ziek thuis. Wie scheld uit?De docent die door de jongen werd uitgescholden, zat daarna ziek thuis.
    De jongen die door de docent werd uitgescholden, zat daarna ziek thuis.

Slide 14 - Slide

'Ik schonk de thee in' wordt in de lijdende vorm ...
A
Ik heb de thee ingeschonken
B
De thee werd door mij ingeschonken
C
Ik schenk de thee in
D
De thee wordt door mij ingeschonken

Slide 15 - Quiz

Een zin in de lijdende vorm bevat altijd het hulpwerkwoord worden of zijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Een zin in de lijdende vorm heeft nooit een lijdend voorwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Hoe maak je een lijdende vorm?
A
Je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp
B
Je maakt van het meewerkend voorwerp een lijdend voorwerp
C
Je zet de bijwoordelijke bepaling achteraan
D
Je maakt van het lijdend voorwerp het onderwerp

Slide 18 - Quiz

Selecteer de zin in de lijdende vorm.
A
De koe eet gras.
B
Door de koe wordt het gras gegeten.
C
De koe graast.
D
Obama eet de koe.

Slide 19 - Quiz

Niemand neemt mij serieus!
Welke lijdende vorm is goed (let op de tijd)?
A
Ik werd door niemand serieus genomen
B
Ik word door niemand serieus genomen

Slide 20 - Quiz

Zet om naar de lijdende vorm:
Kim zal haar haren gewassen hebben.
A
De haren zijn door Kim gewassen.
B
De haren waren door Kim gewassen.
C
De haren zouden door Kim gewassen zijn.
D
De haren zullen door Kim gewassen zijn.

Slide 21 - Quiz

Welke zin kun je beter in de actieve vorm zetten?
A
Die prachtige foto van een zonsondergang is ook door Rianne gemaakt.
B
De komende voorstelling wordt door de acteurs dagelijks gerepeteerd.
C
De inbreker werd vannacht gearresteerd door de politie.
D
De man die door de hond gebeten werd, vertelde zijn verhaal aan de krant.

Slide 22 - Quiz

Ik kan nu zinnen omzetten van de bedrijvende naar de lijdende vorm en andersom.
Ja
Nee
Met wat hulp lukt het me.

Slide 23 - Poll


Aan de slag!




Spelling - bijvoeglijk naamwoord
Wat: Maken opdracht 1 t/m 3 blz.165 en
opdracht 1 en 2 blz. 168/169
Hoe: In je schrift/boek
Hulp: 10 minuten zelf proberen, daarna overleg
Tijd: 20 minuten
Uitkomst: Zo meteen nabespreken

Slide 24 - Slide

Van bedrijvend naar lijdend
  • Het lijdend voorwerp wordt onderwerp;
  • Het onderwerp wordt bijwoordelijke bepaling die begint met door;
  • In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn te staan.
  • Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat, moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken. 
  • Als je een bedrijvende zin in de voltooide tijd omzet in een lijdende zin, moet je het hulpwerkwoord zijn gebruiken. 
  • Als je zinnen omzet van de bedrijvende vorm naar de lijdende vorm of andersom moet de tijd van de zin hetzelfde blijven.

Slide 25 - Slide