1 . onvoltooid tegenwoordige tijd - ott zij lacht
2. onvoltooid verleden tijd - ovt zij lachte
3. voltooid tegenwoordige tijd - vtt zij heeft gelachen
4. voltooid verleden tijd - vvt zij had gelachen
5. onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd - ottt zij zal lachen
6. voltooid tegenwoordige toekomende tijd - vttt zij zal gelachen hebben
7. onvoltooid verleden toekomende tijd - ovtt zij zou lachen
8. voltooid verleden toekomende tijd - vvtt zij zou gelachen hebben