241122 Grammatica ws §4+6 en toets bespreken

Welkom V2b!
Deze spullen heb ik nodig:

  • leesboek
  • werkboek
  • schrift
  • iPad
  • etui
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom V2b!
Deze spullen heb ik nodig:

  • leesboek
  • werkboek
  • schrift
  • iPad
  • etui

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Stil lezen (10 min)
  • Grammatica woordsoorten brugklas herhalen (10 min)
  • Uitleg 'voornaamwoorden' + oefenen (40 min)
  • Toets bespreken (15 min)
timer
10:00

Slide 2 - Slide

De / kleine / jongen / fietst / vandaag. 


De kleine jongen / fietst / vandaag

onderwerp
persoonsvorm
bijwoordelijke 
bepaling
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig naamwoord
bijwoord
zelfstandig werkwoord
ZINSONTLEDING
WOORDBENOEMING
werkwoordelijk gezegde

Slide 3 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten VWO 1

  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoorden (bepaald/onbepaald)
  • bijvoeglijk naamwoord
  • werkwoorden: hulp-, zelfstandig en koppelwerkwoord 
  • voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk
  • voorzetsel
  • bijwoord

Slide 4 - Slide

Herhalen
Ontleed de volgende zin taalkundig. Benoem: olw, blw, zn, hww, zww, kww, bn, vz, bw, pers. vnw, bezit. vnw

  1. Gister scheen een mooie wedstrijd te zijn geweest.

  2. Wij zijn wel nieuwsgierig naar het antwoord.
timer
3:30

Slide 5 - Slide

Leerdoel
  • Ik weet wat voornaamwoorden zijn.
  • Ik kan de volgende voornaamwoorden benoemen:
    1. persoonlijk
    2. bezittelijk
    3. wederkerend
    4. wederkerig
    5. aanwijzend
    6. vragend
    7. onbepaald

Slide 6 - Slide

Wat zijn voornaamwoorden?
Woorden die verwijzen naar mensen, dieren of dingen. Vaak zonder de naam te noemen.

Wij gaan naar huis.
Ik was mezelf elke dag.
Die klok vind ik mooi.
Het regent.


Slide 7 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Verwijst naar een persoon, dier of ding. 

Ik, jij, hij, zij, wij, het, mij, jou, u, hem, haar, ons

Namen horen hier NIET bij. Dat zijn zelfstandig naamwoorden.

Twijfel je? Een pers.vnw kun je vervangen door je eigen naam.

Slide 8 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Geeft aan van wie iets is.

Mijn, jouw, uw, zijn, haar, jullie, ons

Twijfel je? Je kunt elk bezittelijk voornaamwoord vervangen door zijn.

Twijfel je? Een bezittelijk voornaamwoord staat ALTIJD voor een zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Slide

Wederkerend voornaamwoord (wed.vnw)
Het onderwerp keert terug (weder). Dit gaat in combinatie met een werkwoord.

Ik schaam me.                   verplicht wederkerend werkwoord
Ik was me(zelf)                  toevallig wederkerend werkwoord
Hij vergist zich.                 verplicht wederkerend werkwoord

Slide 10 - Slide

Wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw)
Het onderwerp keert terug (weder). Het onderwerp heeft een wederzijdse relatie en is dus altijd meervoud.

Johan en Pieter verdedigen elkaar.    

Johan en Pieter verdedigen zich = wederkerend, want geen wederzijdse relatie.





Slide 11 - Slide

Ik vergis me nooit!

me =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 12 - Quiz

Interview elkaar nu voor 10 minuten.

elkaar =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 13 - Quiz

Ik vroeg me al af of hij op tijd zou komen.


Hij =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 14 - Quiz

Ik vroeg me al af of hij op tijd zou komen.


me =
A
pers.vnw
B
bezit.vnw
C
wed.vnw (wederkerend)
D
wedig.vwn (wederkerig)

Slide 15 - Quiz

Benoem alle voornaamwoorden:

Kim en Iris beschuldigden elkaar ervan dat ze zich bij het groepswerk te weinig inzetten.

Slide 16 - Open question

Leerdoel
  • Ik weet wat voornaamwoorden zijn.
  • Ik kan de volgende voornaamwoorden benoemen:
    1. persoonlijk
    2. bezittelijk
    3. wederkerend
    4. wederkerig
    5. aanwijzend
    6. vragend
    7. onbepaald

Slide 17 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
  • Wijst een mens, dier of ding aan.
  • Staat voor een zelfstandig naamwoord óf alleen, maar dan kan je het zn erachter denken.

Deze kast vind ik niet mooi, maar die wel.

Ik vind hetzelfde leuk als mijn zusje.

Slide 18 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord 
LET OP:
dat en die MOET je kunnen vervangen voor dit of deze

Deze/die kast vind ik mooi.
Dat/dit boek vind ik leuk.

De jongen die daar staat, vind ik aardig.

Aanwijzend voornaamwoord

LET OP:

Richtingen zijn GEEN aanwijzende voornaamwoorden.

daar, daarheen

Slide 19 - Slide

Vragende voornaamwoorden (vr.vnw)
Er zijn er vier.

Wie, wat, welk(e), wat voor (een).

Ze hebben altijd met een vraag te maken.

Slide 20 - Slide

Vragend voornaamwoord 

LET OP:
Wie en wat zijn geen vragende voornaamwoorden als er geen vraag wordt gesteld en ze terugverwijzen naar een eerder woord.

De jongen van wie ik die tas heb gekregen, vind ik aardig.

Vragend voornaamwoord

LET OP:

Niet alle vraagwoorden zijn een vragend voornaamwoord.

waar, waarheen, hoe, waarom, wanneer

Slide 21 - Slide

Onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw)
Het verwijst wel naar iets of iemand, maar je weet niet precies naar wat/wie.

niets, alles, het, iemand, niemand, iedereen, wat (iets)

Er is altijd wel wat (iets) op tv.       onbep.vnw
Wat is dat?                                     vr. vnw



Slide 22 - Slide

Welk vragend voornaamwoord zie je?


Slide 23 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Wat
lees
jij
momenteel
voor
boek
?
Dat
boek
is
leuker
dan
dit
boek.

Slide 24 - Drag question

Ik vroeg aan niemand in het bijzonder of iemand het antwoord wist.

iemand =
A
pers. vnw
B
wed.vnw
C
onbep.vnw
D
wedig.vnw

Slide 25 - Quiz

Opdracht
Opdracht
Maak in je schrift 
  •  grammatica §4: opdracht 1 t/m 4 (blz. 212)
  • grammatica §6: opdracht 1 t/m 5 (blz. 216)

Let op! Bij opdracht 4 en 5 benoem je alle woordsoorten. Bij czn, azn, zn-e mag je gewoon een zn (zelfstandig naamwoord) opschrijven.

Hoe: Eerst alleen, daarna in zacht overleg.
Wat: Werkboek, schrift
Klaar: Lees uit je (geschiedenis)boek

timer
20:00

Slide 26 - Slide

Toets bespreken
  1. Je krijgt je toets

  2. We bespreken klassikaal vraag 4, 23, 24, en 25

  3. Kijk zelf of je nog vragen hebt + tel de punten na

  4. Geen vragen? Ik kom je toets weer ophalen.
    Maak je huiswerk: 
     grammatica §4: opdracht 1 t/m 4 (blz. 212)
     grammatica §6: opdracht 1 t/m 5 (blz. 216)

Slide 27 - Slide

Volgende les
Volgende les:
  • Verschillende soorten voornaamwoorden
  • Toets bespreken



Slide 28 - Slide