grammatica

Taalverzorging Grammatica
  • Persoonsvorm    -    Onderwerp
  • Gezegde      -      Lijdend voorwerp
  • Hele werkwoord
  • tt   -   vt    -voltooid deelwoord
  • Zelfstandig naamwoord      -      lidwoord
  •  Bijvoeglijk naamwoord
  • hoofdzin - Bijzin
1 / 38
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Taalverzorging Grammatica
  • Persoonsvorm    -    Onderwerp
  • Gezegde      -      Lijdend voorwerp
  • Hele werkwoord
  • tt   -   vt    -voltooid deelwoord
  • Zelfstandig naamwoord      -      lidwoord
  •  Bijvoeglijk naamwoord
  • hoofdzin - Bijzin

Slide 1 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
In de bibliotheek kunnen veel verschillende boeken worden geleend.
A
In de bibliotheek
B
Kunnen
C
boeken
D
worden

Slide 2 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Waarom ben je een half uur te laat?
A
ben
B
laat
C
je
D
Waarom

Slide 3 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Alle leerlingen van groep 8 hebben de toets goed gemaakt.
A
de toets
B
leerlingen
C
goed gemaakt
D
alle leerlingen van groep 8

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Morgen gaan mijn vader en ik naar de kermis.
A
morgen
B
mijn vader
C
mijn vader en ik
D
de kermis

Slide 5 - Quiz

Wat is het gezegde?
Zou ik die fiets even kunnen lenen?
A
zou ik
B
die fiets
C
even lenen
D
zou kunnen lenen

Slide 6 - Quiz

Wat is het gezegde?
We hebben een heerlijke appeltaart gemaakt.
A
we hebben
B
heerlijke appeltaart
C
hebben gemaakt
D
een appeltaart

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn oma geeft me een knuffel.
A
Mijn oma
B
een knuffel
C
geeft
D
me

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Er wordt een groot feest georganiseerd.
A
wordt
B
wordt georganiseerd
C
een groot feest
D
georganiseerd

Slide 9 - Quiz


In welke zin is het hele werkwoord onderstreept?

1. Ik zie een prachtige regenboog.
2. Het meisje gaat fietsen naar het bos.
3.We maken ons huiswerk in de middag.

Slide 10 - Open question


In welke zin is het hele werkwoord onderstreept?
1. Hij heeft een spannend boek gelezen.
2. Zij hebben jaren geleden leren koken.
3. De fietsen staan niet op slot.

Slide 11 - Open question


Welke van de onderstreepte woorden is een lidwoord?

Deze kikkers worden door de mensen geholpen met oversteken.

Slide 12 - Open question


Welk onderstreept woord is een zelfstandig naamwoord?

's Zomers verkopen ze daar de allerlekkerste ijsjes.

Slide 13 - Open question

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
In de etalage zag ik een prachtige jas hangen.
A
etalage
B
ik
C
prachtige
D
hangen

Slide 14 - Quiz


Wat is het zelfstandig naamwoord?

Emma had haar zusje bijna niet herkend.
A
Emma
B
zusje
C
bijna
D
niet

Slide 15 - Quiz

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
De opengemaakte verpakking lag op het aanrecht.
A
opengemaakte
B
verpakking
C
lag
D
aanrecht

Slide 16 - Quiz

Wat is het lidwoord?
Mijn familie gaat overnachten in een prachtig hotel.
A
familie
B
in
C
een
D
hotel

Slide 17 - Quiz



Welk onderstreept woord is het voltooid deelwoord?

Heb je alle kleren in de kast gehangen?

Slide 18 - Open question

Wat is de hoofdzin?
Je moet niet meteen boos worden, omdat hij een fout maakte.

Slide 19 - Open question

Wat is de bijzin?
Ik pak een paraplu, zodat ik straks niet nat word.

Slide 20 - Open question

De kinderen beantwoordden de vragen.
Beantwoordden is....
A
enkelvoud , tt
B
enkelvoud, vt
C
meervoud, tt
D
meervoud, vt

Slide 21 - Quiz

Ik kocht een nieuwe winterjas.

Kocht is.....
A
enkelvoud, tt
B
enkelvoud, vt
C
meervoud, tt
D
meervoud, vt

Slide 22 - Quiz

Jullie bedenken zelf een spel.

Bedenken is....
A
enkelvoud, tt
B
enkelvoud, vt
C
meervoud, tt
D
meervoud, vt

Slide 23 - Quiz

Wat is het bijvoeglijknaamwoord in de volgende zin
De geplukte bloemen staan in de vaas
A
geplukte
B
de
C
bloemen
D
vaas

Slide 24 - Quiz

Wat is het bijvoeglijknaamwoord in de volgende zin
De man gaat met zijn nieuwe auto naar zijn werk
A
man
B
nieuwe
C
auto
D
werk

Slide 25 - Quiz

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
De jongen koopt een nieuwe spijkerbroek
A
jongen
B
spijkerbroek
C
koopt
D
nieuwe

Slide 26 - Quiz

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
Vandaag eten wij lekkere patat met kroket
A
kroket
B
lekkere
C
patat
D
vandaag

Slide 27 - Quiz

welk woord is in de onderstaande zin het bijvoeglijknaamwoord?
Heb jij die mooie armband van je moeder gekregen?
A
mooie
B
armband
C
moeder
D
jij

Slide 28 - Quiz

zoek lijdend voorwerp
Zij mocht gisteren alle prijzen aan de kinderen geven.

A
alle prijzen
B
zij mocht
C
aan de kinderen
D
gisteren

Slide 29 - Quiz

zoek lijdend voorwerp
Zou Bram na zijn bezoek aan de tandarts een appel mogen eten.
A
Bram
B
mogen eten
C
een appel
D
aan de tandarts

Slide 30 - Quiz

zoek lijdend voorwerp
Een knuffel wilde ik vorige week geven aan die mevrouw.
A
vorige week
B
mevrouw
C
wilde ik
D
een knuffel

Slide 31 - Quiz

zoek lijdend voorwerp
Dit mooie schilderij mag ik aan niemand tonen.
A
dit mooie schilderij
B
ik
C
niemand tonen
D
mag aan

Slide 32 - Quiz

zoek lijdend voorwerp
Een barbecue wilde ze vorige week kopen voor die jarige collega.
A
wilde ze
B
vorige week
C
die jarige collega
D
een barbecue

Slide 33 - Quiz

zoek meewerkend voorwerp
Wat heeft de advocaat jou verteld.
A
heeft
B
verteld
C
jou
D
de advocaat

Slide 34 - Quiz

zoek meewerkend voorwerp
Wat heeft de miljonair jullie geschonken.
A
wat
B
jullie
C
de miljonair
D
geschonken

Slide 35 - Quiz

zoek meewerkend voorwerp
Deze ring zal aan zijn vriendin gegeven zijn met veel liefde.
A
deze ring
B
gegeven
C
met veel liefde
D
aan zijn vriendin

Slide 36 - Quiz

zoek meewerkend voorwerp
Die brief zal aan haar vriend geschreven zijn in grote woede.
A
geschreven
B
zijn
C
aan haar vriend
D
die brief

Slide 37 - Quiz

zoek meewerkend voorwerp
De oude auto zal elke maand aan Theo uitgeleend worden.
A
de oude auto
B
uitgeleend worden
C
elke maand
D
aan Theo

Slide 38 - Quiz