Opdrachten Module 3 Laagland

Literatuur
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Literatuur

Slide 1 - Slide

Opdracht 5 (blz. 64)
Controleer je eigen antwoorden via de slides en vul ze eventueel aan.

Slide 2 - Slide


1. Het ultieme doel van de kandidaat is beroemd worden en zich van anderen onderscheiden. Het examen tot meestertekenaar is een concreet doel waardoor hij beroemd hoopt te worden.

 
2. Helper van de kandidaat om zijn doel te bereiken is zijn talent. De kandidaat is ook zijn eigen tegenstander: zijn lot is altijd te willen veroveren en nooit te zullen winnen. Hij zal dus nooit gelukkig worden.


Slide 3 - Slide


3. Levensvisie van de kandidaat. Woorden en formuleringen in de tekst die karakteristiek zijn voor de levensvisie van de kandidaat: trotse houding, onrust, opwinding (na het verhaal over de beroemde meestertekenaar), heroïsche gevoelens, gekweld door het verlangen zich van alle andere anderen in de stad te onderscheiden, trots, voelde zich sterk en machtig, hartstochtelijk naar verlangd, verlangen reikte alweer verder. De levensvisie van de kandidaat kun je omschrijven als die van een trotse, zelfbewuste persoon die altijd beter wil zijn dan een ander, of die zich beter voelt dan een ander en die nooit echt tevreden (of gelukkig) zal (kunnen) zijn. 

Levensvisie van de veroordeelde. Woorden en formuleringen in de tekst die karakteristiek zijn voor de veroordeelde: rustig, onrust verdween, werd kalm, was volkomen tevreden. De levensvisie van de veroordeelde is de visie van iemand die zijn lot accepteert en tevreden is met wat hij krijgt/heeft.


Slide 4 - Slide


4. Zet de twee levensvisies duidelijk tegenover elkaar (zie ook vraag 3) en leg beargumenteerd uit welke visie jou het meest aanspreekt.

5. De tekst eindigt negatief voor de kandidaat. Als de kandidaat het stadje verlaat, beseft hij altijd te veroveren en nooit iets te zullen winnen, omdat zijn verlangen altijd verder reikt. Hij komt dus tot het inzicht dat hij nooit definitief met iets tevreden of gelukkig zal kunnen zijn. Dat bezorgt hem verschrikkelijke angst.

6. De setting: garnizoensstadje in een steppe (ruimte). Er is geen concrete tijdsaanduiding, maar men verplaatst zich ter paard. Er is dus geen modern vervoer, de gebeurtenissen spelen duidelijk vóór de twintigste eeuw.

7. Geef minimaal één argument waarom “Het examen” wel of niet actueel is. Denk bijvoorbeeld aan de doodstraf of ga in op de verschillende levensvisies (zie vraag 3).

Slide 5 - Slide

Opdracht 9 (blz. 70)
Controleer je eigen antwoorden via de slides en vul ze eventueel aan.

Slide 6 - Slide


1. Het grootste deel van het verhaal is dialoog. De nadruk ligt bij de dialoog op scène. Verteltijd en vertelde tijd zijn bij scène min of meer gelijk.
2. Nee.
3. Een verhaallijn.
4. “Richard Dawkins krijgt bezoek van God” is een fictionele tekst, omdat de tekst geen duidelijk buitentekstueel doel heeft. Als lezer stel jij je de situatie voor, zonder dat jij je noodzakelijkerwijs afvraagt of de situatie ook in werkelijkheid gebeurt en waar is.
5. Op initiatief en gezag van God vindt er een wederzijdse uitwisseling plaats (r. 15-16, 53): de identiteiten zijn geruild (r. 52-53). Dus Dawkins is God geworden, en God is Dawkins, vergelijk r. 62-64. Degene die om bescherming vraagt, is dus God.
6. Let op de duidelijke tegenstelling. B.v. Mr. Willoughby en Colonel Brandon in 'Sense and Sensibility' van Jane Austen.


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Opdracht 10 (blz. 72)
Controleer je eigen antwoorden via de slides en vul ze eventueel aan.

Slide 9 - Slide

1.



                                                                                                       





auctoriale vertelinstantie:  merkbaar aanwezig (vertellerscommentaar); kan alwetend zijn en zich tot lezer richten.

 

 

basisvertelvorm 1:
verteller is geen personage

personale vertelinstantie: verteller niet merkbaar aanwezig, lezer volgt personage (hij/zij);  geen alwetendheid

 

 

basisvertelvorm 2: verteller is personage: ik-vertelinstantie

vertellend-ik: achteraf vertellen
over wat er is gebeurd

belevend-ik: nadruk op
handelen van ik-figuur

basisvertelvormen

Slide 10 - Slide

2. De vertelinstantie is de instantie in de tekst die de verhaalgebeurtenissen (on)betrouwbaar vertelt. De focalisator of focalisators zijn de vertelinstanties en/of personages die de verhaalgebeurtenissen vanuit hun bewustzijn (gekleurd) waarnemen.

Slide 11 - Slide

Opdracht 15 (blz. 78)
Controleer je eigen antwoorden via de slides en vul ze eventueel aan.

Slide 12 - Slide

1. Voorbeelden van onbetrouwbaarheid: (1) “Wacht even, dat zei ik niet, ik dacht het, wist het, alsof ik haar daar zelf had neergelegd” (r. 21-23); (2) “… op gevaar af haar voor de tweede keer om te brengen” (r. 52-53); (3) “Toch moest er iets liggen, maar ik had niet de behoefte erop te wijzen.” (r. 100-102); (4) “Maar wie zou haar dan zo zorgzaam hebben toegedekt met die deken van gevallen blad als ik dat zelf niet was geweest?” (r. 110-113).

 
2. De fietser heeft blijkbaar door wat er werkelijk gebeurd is: de oude man is verantwoordelijk voor de dood van de (buur)vrouw. Bij het weggaan zegt de fietser tegen de oude man dat als hij er iets mee te maken heeft, hij zich niet moet verspreken. Zo blijft een misdrijf onbekend. Vanuit het standpunt van normen en waarden is dat opmerkelijk, omdat in onze maatschappij het een algemeen gedeelde norm is dat misdrijven gemeld worden bij de politie en niet geheim worden gehouden. De fietser wijkt met zijn tip duidelijk van die norm af.

Slide 13 - Slide

3. De fietser blijkt een helper: als het aan de fietser ligt, blijft het misdrijf (de dood van de vrouw) geheim. Hij meldt het misdrijf niet bij de politie en geeft de oude man de goede raad zich niet te verspreken.

4. Er is sprake van een geheim: de lezer heeft de informatie niet die het personage en verteller wel hebben.

5. De oude man komt de (buur)vrouw tegen in het bos. De man doodt de (buur)vrouw en bedekt het lijk met bladeren. Als er een fietser aankomt, doet de oude man alsof hij iets verloren is. Hij doet alsof ze een lijk vinden. Als politie en ambulance zijn vertrokken krijgt de oude man een goede raad van de fietser: verspreek je niet. ’s Avonds gaat de oude man het huis van de (buur)vrouw binnen. Hij neemt een foto van zichzelf mee. Dan gaat de telefoon.

Slide 14 - Slide

Opdracht 16 (blz. 80)
Controleer je eigen antwoorden via de slides en vul ze eventueel aan.

Slide 15 - Slide

1. De lezer krijgt door Eva’s focalisatie een negatieve visie van Pim. Volgens Eva is het door Pim georganiseerde postume feest voor Jan een “promotiestunt” voor de eigen nieuwe zaak (r. 71-74) en achterop het kaartje staat “een klef citaat” (r. 105-106). Door deze woordkeus krijg je als lezer geen positief beeld van Pim.

2. De ik-figuur gaat vandaag zich gedragen zoals ze zich zou hebben gedragen als meisje. Ze gaat zich gedragen als degene die ze was en niet als degene die ze nu is.

3. De ik-vertelinstantie houdt in het eerste hoofdstuk (nog) wel haar motieven achter (waarom doet ze wat zij net als in haar jeugd gedaan zou hebben?), maar de ik-vertelinstantie is niet zo onbetrouwbaar als in “Een vondst”, waar de ik-vertelinstantie een andere versie van de gebeurtenissen wil geven: een oude man die per ongeluk een lijk ontdekt!

4. Welke aanwijzingen in het fragment krijg je? Het zal met Jan en Pim te maken hebben.

Slide 16 - Slide

Opdracht 18 (blz. 85)
Controleer je eigen antwoorden via de slides en vul ze eventueel aan.

Slide 17 - Slide

1. Verteller en focalisator zijn teksteigenschappen. Een verteller is de vertelinstantie die de gebeurtenissen in de tekst vertelt. De focalisator is de verteller en/of personage(s) die de gebeurtenissen in de tekst (gekleurd) waarneemt.
Een schrijver (auteur) is geen teksteigenschap, maar een echt persoon. De schrijver creëert in zijn tekst de verteller en focalisator.

4. Kan van alles zijn, als je het maar goed beargumenteerd. b.v. 'Hotdogs' of 'De dood van mijn broer' of 'Roken'. 

5. De titel kun je ironisch opvatten: de echte winnaar van de hotdogwedstrijd is een Koreaan die na de wedstrijd niet tot veel meer in staat is en de broer van de ik-figuur verliest en gaat dood.
6. Leg beargumenteerd uit welke titel het beste is.
7. De moeder rookte niet meer door het maken van hotdogs. Dan gaat Edgar dood en is de noodzaak om hotdogs te maken verdwenen. De moeder kan weer gaan roken.


Slide 18 - Slide