Examenvoorbereiding lezen/luisteren 2F 2023

Examenvoorbereiding lezen/luisteren 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Examenvoorbereiding lezen/luisteren 

Slide 1 - Slide

Het examen lezen / luisteren 2F
  • Je krijgt 90 minuten de tijd.
  • Je krijgt 120 minuten de tijd als je dyslexie hebt
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
  • ca. 45 meerkeuzevragen.
  • Je mag deze hulpmiddelen gebruiken:
    - Pen en papier
    - Verklarend woordenboek Nederlands!!!

Slide 2 - Slide

Aanpak


Begin altijd met oriënterend lezen. Kijk naar de belangrijke plaatsen in de tekst, zoals de titel, inleiding en slot, de eerste en laatste alinea en de tussenkopjes. Op die manier heb je snel door waar de tekst over gaat.





Slide 3 - Slide

Soorten examenvragen
  • Tekstbegrip: Wie zegt wat over …? Wat is volgens de tekst waar? Wat staat er in de tekst over…. 
  • Woordbegrip: Wat wordt er bedoeld met …). In de tekst staat … wat wordt hiermee bedoeld? 
  • Tekstdoelen: Wat is het doel van de schrijver met deze tekst? 
  • Samenvatten/begrijpen: Wat is het onderwerp van de tekst of alinea? Of: Wat is een goed tussenkopje bij deze alinea? Wat is een goede samenvatting van de tekst of alinea? 
  • Verwijswoorden, signaalwoorden: Waarnaar verwijst een woord?  (deze, dit, maar, tenslotte)
  • Wat is de mening van de schrijver? Welke argumenten gebruikt de schrijver?
Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 4 - Slide

Vragen over tekstdoelen - welke vijf tekstdoelen zijn er ook al weer?

Slide 5 - Open question

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 6 - Drag question

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 7 - Slide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 8 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 9 - Slide


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 10 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 11 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 12 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 13 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 14 - Quiz

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 15 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 16 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 17 - Quiz

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 18 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 19 - Quiz

Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?

Slide 20 - Open question

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 21 - Quiz

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 22 - Slide

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 23 - Slide

Drogreden
Een drogreden (schijnreden, onjuiste redenatie) is een reden of redenering die niet klopt, maar wel aannemelijk lijkt.

Slide 24 - Slide

Voorbeelden
1. Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
2. Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.
3. Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet?
4. Condooms verergeren de verspreiding van aids, want dat zegt de paus
5. Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!

Slide 25 - Slide

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 26 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 27 - Slide

Hoe kun je je voorbereiden?
  1. Ga naar:
    oefenen.facet.onl
  2. Zorg ervoor dat je een examen 2F aanklikt.
  3. Maak het oefenexamen.
  4. Antwoorden staan in Teams-Nederlands-Bestanden

Slide 28 - Slide