H5 Formuleren 3 Zinnen begrenzen

H5 Formuleren
1 / 29
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H5 Formuleren

Slide 1 - Slide

H5 Formuleren 
3 Zinnen begrenzen

Slide 2 - Slide

Leerdoel
• Je leert zinnen correct begrenzen.
• Je leert zinnen correct met elkaar verbinden.

Slide 3 - Slide

Zinnen begrenzen
hoofdletters correct schrijven, punten formuleren,
komma's noteren waar ze moeten staan, etc.

Slide 4 - Slide

Zinnen begrenzen
In proza beginnen zinnen ALTIJD met een hoofdletter en eindigen ze ALTIJD met een punt
Je voegt enkelvoudige zinnen (met één persoonsvorm) samen tot een samengestelde zin door komma’s, dubbele punten, puntkomma’s en voegwoorden te gebruiken. 

Slide 5 - Slide

Voegwoorden
Die voegwoorden geven aan welke verbanden er bestaan tussen de delen van de samengestelde zin. 
Ze vergroten de begrijpelijkheid van een tekst.

Slide 6 - Slide

Zo verbind je hoofdzinnen met elkaar:
• Gebruik de nevenschikkende voegwoorden en, of, maar, want en dus om hoofdzinnen te verbinden
Plaats in het algemeen een komma voor de voegwoorden maar, want en dus. 
Géén komma bij 'en' en 'of'.

– Ik lees tegenwoordig meer boeken en ik kan ze daardoor veel beter analyseren.
– Vandaag gaat Peter naar de bibliotheek, want hij heeft zijn boeken al weer uit!

Slide 7 - Slide

Zo verbind je hoofdzinnen met elkaar:
• Gebruik een puntkomma (;) als twee hoofdzinnen inhoudelijk nauw met elkaar samenhangen. De puntkomma heeft bijna dezelfde functie als de punt; hij sluit de zin af.
De mededeling na de puntkomma is vaak niet belangrijk genoeg om in een aparte zin op te nemen.
We wachten niet langer op mijn vader; hij appt dat hij later komt.
– Mira heeft roze en gele gympen; toch beweert ze dat ze niet van opvallende kleuren houdt.

Slide 8 - Slide

Zo verbind je hoofdzinnen met elkaar:
• Gebruik de dubbele punt (:) om twee zinnen te verbinden, als de tweede zin een verklaring bevat bij de eerste zin. 
Je kunt in plaats van de dubbele punt dan namelijk of want denken.

– Mijn vrienden hadden een topavond in het stadion: hun club heeft weer gewonnen.
– De prijzen moeten omhoog: onze winstmarges zijn te klein geworden.


Slide 9 - Slide

Zo verbind je hoofdzinnen en bijzinnen met elkaar:
• Gebruik onderschikkende voegwoorden, zoals als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, omdat, terwijl, tenzij, tot, toen, voordat, zodat, zodra
Plaats voor het voegwoord een komma.

– Miranda gaat straks naar het feest, hoewel ze niet uitgenodigd is.

Slide 10 - Slide

Zo verbind je hoofdzinnen en bijzinnen met elkaar:
• Begin een bijzin alleen met een hoofdletter als de samengestelde zin begint met de bijzin:
Omdat het is gaan regenen, heb ik maar een regenpak aangetrokken.

Let op: schrijf de bijzin niet als een losse zin. Er is dan sprake van een losstaand zinsgedeelte.
Onjuist is dus:
– Ik heb maar een regenpak aangetrokken. *Omdat het is gaan regenen. (* = ongrammaticaal)


Slide 11 - Slide

Komma.
Waar staat de komma op de goede plaats.
A
Ik ga naar de dierentuin met jurre Joes en Mitch.
B
Doei papa, mama ,en lotje.
C
Met vriendelijke groet, Awa en Arthur
D
ik ga naar de stad omdat, ik nog iets moet halen

Slide 12 - Quiz

Wat zijn de regels van een komma
A
helpt de lezer met een lange zin
B
de komma staat tussen twee werkwoorden
C
je spreekt iemand aan
D
de komma staat tussen de persoonsvorm en het onderwerp

Slide 13 - Quiz

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 14 - Quiz

Waar moet de komma?
A
Als jij een film uitzoekt maak, ik het eten klaar.
B
Als jij een film uitzoekt maak ik het eten klaar.
C
Als jij een film uitzoekt, maak ik het eten klaar.
D
Als jij een film, uitzoekt maak ik het eten klaar.

Slide 15 - Quiz

'En' is een nevenschikkend voegwoord
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

- dus, en, maar, of, want - zijn nevenschikkende voegwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Wat is geen nevenschikkend voegwoord?
A
En
B
Maar
C
Of
D
Terwijl

Slide 18 - Quiz

Een nevenschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.

Slide 19 - Quiz

Wat is een nevenschikkend voegwoord?
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin

Slide 20 - Quiz

Wat doet een onderschikkend voegwoord?
A
het verbindt twee hoofdzinnen
B
het verbindt een hoofdzin met een bijzin
C
het verbindt twee bijzinnen

Slide 21 - Quiz

Wat is een onderschikkend voegwoord?
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin

Slide 22 - Quiz

"Maar" is een onderschikkend voegwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Wat is een onderschikkend voegwoord?
A
Omdat
B
Want
C
En
D
Zodra

Slide 24 - Quiz

De dubbele punt.

Na een dubbele punt ...

A
komt er een zin die een toelichting geeft op het voorafgaande
B
komt er een argumentatie om je gelijk te halen
C
komt er een opsomming
D
komt er een voegwoord

Slide 25 - Quiz

Je gebruikt een dubbele punt bij...
A
een opsomming
B
een verklaring
C
een citaat
D
voor een mededelende zin

Slide 26 - Quiz

Een puntkomma geeft aan dat:
A
er een opsomming volgt
B
er een citaat volgt
C
dat er een opsomming en citaat volgen
D
de twee zinnen iets met elkaar te maken hebben

Slide 27 - Quiz

Puntkomma.
Waar staat de puntkomma op de goede plaats.
A
Onze school staat in Rosmalen; Rosmalen is een plaats bij Den Bosch.
B
De juf zegt; "Kijk goed na!"
C
Ik neem mee; appels, bananan en druiven.
D
De eerste; de tweede en de derde plaats.

Slide 28 - Quiz

Digitaal maken in lesboek
maak opdracht 1 t/m 6
H5 Par. 3

Als de opdrachten bij 5 stoppen, is dat goed
(6 wordt aangeboden op niveau)

Slide 29 - Slide