Blok 2 Lezen deel 1

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2
1.
Lesopening
2. 
Lesdoel 
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2
1.
Lesopening
2. 
Lesdoel 
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

1. Lesopening
Kader: Open je boek van Nederlands op blz 96

Theoretisch: open je boek van Nederlands op blz 97



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

2. Lesdoel
Aan het einde van de les:
- herken je activerende teksten
- kun je het publiek van een tekst vaststellen
- weet je wat verwijswoorden zijn

Theoretisch:
- herken je signaalwoorden
- Kun je tekstverbanden benoemen





Slide 3 - Slide

This item has no instructions

4. Instructie

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Welke tekst(vorm) hoort bij het tekstdoel activeren, denk je?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Activeren (overhalen)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat wordt er bedoeld met het woord 'publiek'?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Waar let je op als je gaat bepalen voor wie een tekst bedoeld is, denk je?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Publiek
Met 'publiek' wordt bedoeld voor wie een tekst is geschreven. Om dit vast te stellen, let je op:
- leeftijd
- interesses/hobby's
- woordkeuze
- afbeelding(en)
- lengte van de tekst 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Welke functie kan een afbeelding in een tekst hebben, denk je?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Afbeelding
Een afbeelding kan de volgende bedoeling hebben:
- het tekst de aandacht
- je begrijpt daardoor de tekst
- het maakt de tekst duidelijker
- het maakt een tekst grappig
- het maakt een tekst aantrekkelijker 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die kunnen terugwijzen naar een woord, een groepje woorden of een hele zin.
Voorbeelden van verwijswoorden: hij, zij, dat, die en daar.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden in een schema
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Verwijswoorden

De man werd verdacht van diefstal, omdat hij zich verdacht gedroeg in de winkelstraat.
Hij verwijst naar de man

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Mijn vriendin, die vandaag jarig is, geeft volgende week een groot feest.
Die verwijst naar mijn vriendin

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Vanessa
B
Ghana
C
land
D
dat

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

De sporters zijn klaar met de wedstrijd. Zij zijn erg moe.

Wat is het verwijswoord in deze zin?
A
De sporters
B
De wedstrijd
C
Zijn
D
Zij

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Met welke verwijswoorden wijs je naar
de-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welk verwijswoord hoort erbij:
De man ... daar loopt.
A
Deze
B
Die
C
Dit
D
Dat

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

6. Zelfstandig werken
Kader, jullie gaan zelfstandig aan de slag.
Je maakt opdracht 1, 2 en 4 op blz 97 t/m 101
Met theoretisch behandel ik nog een stuk theorie. 


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je je leesboek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Zinnen en alinea’s in een tekst hebben met elkaar te maken. Er bestaat een verband tussen. Dit tekstverband wordt aangegeven met signaalwoorden of signaalwoordgroepen (zie: bladzijde 103 voor de tekstverbanden met bijpassende signaalwoorden!)

Een signaalwoord geeft de lezer een signaal: Let op! er komt een tekstverband aan!

Signaalwoorden en verbanden
2

Slide 21 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Slide 22 - Video

This item has no instructions


Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor.

  • Afgelopen dinsdag was er een storing bij NS. Hierdoor was ik te laat op mijn werk.


Oorzaak-gevolg

2

Slide 23 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.


Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om , om te
 
  • De stichting Amnesty international komt op voor mensenrechten. Door middel van reclamespotjes vraagt de stichting aandacht voor het ellendige leven van kinderen in vluchtelingenkampen.




Middel-doel
 

2

Slide 24 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.


Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds…anderzijds, daar staat tegenover

  • Ik houd heel erg van gezond eten, maar af en toe van een hamburger van McDonalds vind ik ook lekker.






Tegenstellend verband (tegenstelling)

 

2

Slide 25 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.


Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, net als, zo


  • Ik houd heel erg van de feestdagen. Zo heb ik voor Pasen, Sinterklaas en Kerstmis allerlei verschillende versiering.




Algemene uitspraak – Voorbeeld 

 

2

Slide 26 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.


  • Signaalwoorden: Verder, ook, en, bovendien, nog, daarnaast, daarna, niet alleen….maar ook, ten eerste, ten tweede
  • Je kunt een opsomming herkennen aan een dubbele punt, liggende streepjes, getallen of bullits.

  • Marit kreeg niet alleen een nieuwe fiets, maar ook een nieuwe telefoon.





Opsommend verband (opsomming)


 

2

Slide 27 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Signaalwoorden: op voorwaarde dat, mits, als, indien, tenzij

Je blijft donderdagmiddag na, tenzij je je strafwerk voor 13.00 uur opstuurt via Teams.







Voorwaardelijk verband (voorwaarde)



 

2

Slide 28 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

Signaalwoorden: dus, alles overziend, concluderend


Bij de McDonalds kun je alleen nog maar betalen met pinpas. Ik moet dus echt mijn pinpas niet vergeten morgen.









Concluderend verband (argumenten - conclusie)




 

2

Slide 29 - Slide

Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.

6. Zelfstandig werken
Kader: Je maakt opdracht 1, 2 en 4 op blz 97 t/m 101
Theoretisch: Je maakt opdracht 1 t/m 4 op blz 98 t/m 104



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je je leesboek en ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

7. Evaluatie 
Hoe ging de les?
Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?
Heb je nog ergens vragen over? 

- herken je activerende teksten?
- kun je het publiek van een tekst vaststellen?
- weet je wat verwijswoorden zijn?

Theoretisch:
- herken je signaalwoorden?
- Kun je tekstverbanden benoemen?



Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk: 
Kader:
Donderdag 21 november
Blok 2 opdracht 1, 2 en 4 op blz 97 t/m 101
Theoretisch:
Donderdag 21 november
Blok 2 opdracht 1 t/m 4 op blz 98 t/m 104


Toetsen: 
-


Slide 32 - Slide

This item has no instructions