Je leert wat afkortingen zijn en hoe je ze moet schrijven.
R: Ik weet wat afkortingen zijn en hoe je ze moet schrijven.
T1: Ik kan afkortingen en de bijbehorende betekenis herkennen.
T2: Ik kan zelf afkortingen op de juiste manier schrijven.
I: Ik kan zelf zinnen schrijven waarin ik gegeven afkortingen gebruik.