H.3 woordenschat

Hoofdstuk 3 Woordenschat
woordbetekenissen 
herh. taalverzorging
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 Woordenschat
woordbetekenissen 
herh. taalverzorging

Slide 1 - Slide

Wat betekent
uiteraard?
A
Vreemd
B
natuurlijk, vanzelfsprekend
C
het begin
D
af en toe

Slide 2 - Quiz

Wat betekent
de bron?
A
het begin
B
natuurlijk, vanzelfsprekend
C
bronwater
D
zonder naam

Slide 3 - Quiz

Wat betekent
commercieel?
A
ontstaan uit
B
gratis
C
betalen voor
D
bedoeld om geld te verdienen

Slide 4 - Quiz

Wat betekent
uitgeven?
A
geld ontvangen
B
geld verdienen
C
betalen voor
D
het begin

Slide 5 - Quiz

Bedenk een zin met
negeren.

Slide 6 - Open question

Bedenk een zin met
anoniem

Slide 7 - Open question

Wat is een persoonsvorm?
- Altijd een werkwoord. Ook wel doe-woord.


Hoe vind je de persoonsvorm?
1. De tijdproef
2. De vraagproef


Slide 8 - Slide

Gisteren was ik op school aanwezig. 

tijdsproef:
Gisteren ben ik op school aanwezig. 
was is veranderd= pv

vraagproef:
Was ik gisteren op school aanwezig?
was staat vooraan= pv

Slide 9 - Slide

Het Zone.college staat aan de Bornerbroeksestraat in Almelo.
de pv?
A
staat
B
Het Zone.college
C
in Almelo
D
aan de Bornebroekesestaat

Slide 10 - Quiz

Op onze school hebben leerlingen hopelijk een fijne tijd.
de pv?
A
op onze school
B
hebben
C
hopelijk
D
een fijne tijd

Slide 11 - Quiz

Heb jij ook een fijne kerstvakantie gehad?
de pv?
A
gehad
B
jij
C
heb
D
kerstvakantie

Slide 12 - Quiz

Met oud en nieuw heb ik veel oliebollen gegeten.
de pv?
A
met oud en nieuw
B
heb
C
veel oliebollen
D
gegeten

Slide 13 - Quiz

Een week eerder vakantie vonden de meeste leerlingen geen probleem.
de pv?
A
een week eerder vakantie
B
geen probleem
C
de meeste leerlingen
D
vonden

Slide 14 - Quiz

We gaan na een extra week vakantie weer veel leren!
de pv?
A
gaan
B
leren
C
we
D
een extra week vakantie

Slide 15 - Quiz

Het hele werkwoord (ww)= de vorm die je in de tt bij 'wij' schrijft. 
Wij lopen, fietsen, zitten, gaan, vinden, moeten......

De ik-vorm van een ww= de vorm in de tt die je achter 'ik' schrijft.
Ik loop, fiets, zit, ga, vind, moet.....


De ik-vorm eindigt nooit op een v of een z.
proeven= ik proef
verhuizen= ik verhuis

Slide 16 - Slide

Noteer de ik-vorm van:
kopen- zingen-vinden

Slide 17 - Open question

redden
ik redt
goed
fout

Slide 18 - Poll

blazen
ik blaz
goed
fout

Slide 19 - Poll

Schrijf je een t of een d achteraan? 
Als een woord geen pv is, kun je de verlengproef gebruiken.
Maak het woord langer en schrijf wat je hoort. 


gefeliciteerD of gefeliciteerT
maak langer: gefeliciteerDe. Dus gefeliciteerd

Slide 20 - Slide

verkeersbor.....
A
T
B
D

Slide 21 - Quiz

paspoor.....
A
T
B
D

Slide 22 - Quiz

tweehonder.....
A
T
B
D

Slide 23 - Quiz

De laatste vraag:
Het hele team heeft gedouch....
A
T
B
D

Slide 24 - Quiz

Jij hebt beloof.... mee te helpen.
A
T
B
D

Slide 25 - Quiz

Je bent klaar! 
Ik wens je een fijne dag vandaag. 

Groetjes mevr. Oplaat




Slide 26 - Slide