Werkwoordspelling - persoonsvorm tt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Doel van deze les
  • Je weet wat de persoonsvorm is en hoe je deze kunt vinden.
  • Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd moet spellen

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog over de persoonsvorm?

Slide 3 - Open question

persoonsvorm vinden

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Mariska draagt graag rokken.

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Ik ga zwemmen.

Slide 6 - Open question

Wat is de persoonsvorm?
Farida kan goed dansen.

Slide 7 - Open question

Wat is de ik-vorm van zingen?

Slide 8 - Open question

Wat is de ik-vorm van gooien?

Slide 9 - Open question

Wat is de ik-vorm van wandelen?

Slide 10 - Open question

Persoonsvorm spellen 
In de tegenwoordige tijd:

Ik-vorm
Ik-vorm+ t
Hele werkwoord

Slide 11 - Slide

Enkelvoud
ik-vorm of jij erachter

Ik loop - loop jij
Ik fiets - fiets jij
Ik vind - vind jij
Ik word - word jij

Ik-vorm

Slide 12 - Slide

Enkelvoud andere vormen

Jij loopt
Hij loopt
Zij loopt
Milad loopt
Het loopt
Ik-vorm+ t

Slide 13 - Slide

Meervoud
Wij dansen
Jullie dansen
Zij dansen
Hugo en Ilva dansen
Hele werkwoord

Slide 14 - Slide

Schrijf de juiste vorm op:
Hij (stelen) nooit wat.

Slide 15 - Open question

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij het boek aan de docent?

Slide 16 - Open question

Pieter (vinden) ____ een mooie steen.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vinden

Slide 17 - Quiz

Jantje (verhuizen) ___ morgen naar Rotterdam.
A
verhuizt
B
verhuizd
C
verhuist
D
verhuisd

Slide 18 - Quiz

(Worden) ___ je vader daar niet doodmoe van?
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden

Slide 19 - Quiz

(Antwoorden) ___ jij de meester niet?
A
Antwoord
B
Antwoordt
C
Antwoort
D
Antwoorden

Slide 20 - Quiz

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 21 - Open question

GELEERD?
  • Je weet wat de persoonsvorm is en hoe je deze vindt
  • Je weet wat de stam van een werkwoord is
  • Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd moet spellen

Slide 22 - Slide