This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
8.1 Populatiedynamiek in ecosystemen
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Binas 93E1
1. Wat zijn de producenten? Hoe noem je deze organismen ook?
2. Noem een voorbeeld van een herbivoor
3. Noem een voorbeeld van een heterotroof organisme
3. Geef een voorbeeld van een voedselketen
4. Noem een consument van de 1e, 2e, 3e en 4e orde
Slide 7 - Slide
Opdracht 9 blz 256
Een jonge zeeslak eet algen. Hij is
A
Omnivoor
B
Carnivoor
C
Herbivoor
Slide 8 - Quiz
Opdracht 9 blz. 256
Welke stof produceren de chloroplasten voor de zeeslak?
Slide 9 - Open question
Een boom is een voorbeeld van een autotroof organisme, omdat..
A
Hij zuurstof maakt
B
Hij zichzelf voedt
C
Hij CO2 maakt
D
Hij anderen voedt
Slide 10 - Quiz
De basis van dit voedselweb is:
A
opgeloste voedingsstoffen
B
zee-eenden
C
algen
D
bacteriën
Slide 11 - Quiz
Wie staan er aan de top van dit voedselweb?
A
opgelost organisch materiaal
B
krabben
C
organisch materiaal in sediment
D
bruinvissen
Slide 12 - Quiz
In welke richting teken je de pijl in een voedselketen?
A
Naar de prooi
B
Naar de predator
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Assimilatie en Dissimilatie
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Welke groep hoort bij nummer 1?
A
Reducenten
B
Afvaleters
C
Producenten
D
Consumenten
Slide 18 - Quiz
Welke rol spelen consumenten in een voedselkringloop?
A
Nemen mineralen op en maken organische stoffen
B
Zetten organische stoffen om in andere organische stoffen
C
Breken organische stoffen af tot mineralen
D
Nemen organische stoffen op en maken anorganische stoffen
Slide 19 - Quiz
Welke groep organismen vormt een populatie?
A
De planteneters op Ameland
B
De bomen in een park
C
De edelherten in de Oostvaardersplassen
D
De kruidachtige planten in een wegberm
Slide 20 - Quiz
De eekhoorn ondervindt veel invloeden, hoeveel abiotische invloeden tel je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 21 - Quiz
Hoeveel voedselketens tel je?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 22 - Quiz
Uit hoeveel voedselrelaties bestaat de kortste voedselketen?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 23 - Quiz
Bij het verdwijnen van welke dieren zijn de gevolgen voor andere dieren het grootst?
A
rups en muis
B
koolmees en bonte specht
C
havik en boommarter
D
havik en bonte specht
Slide 24 - Quiz
Welk proces is een assimilatieproces?
A
het maken van aminozuren uit eiwitten
B
het maken van koolstofdioxide uit koolhydraten
C
het maken van zetmeel uit glucose
D
het maken van glucose uit glycogeen
Slide 25 - Quiz
Welk(e) element(en) bevatten alle organische stoffen?
A
C
B
C en H
C
C, H en O
D
C en O
Slide 26 - Quiz
Zuurstof, fosfaat, water, koolstofdioxide en nitraat zijn..
A
anorganische stoffen
B
organische stoffen
Slide 27 - Quiz
Draagkracht
De draagkracht is de maximale populatiegrootte waarvoor in een gebied voldoende voedsel, schuil- en nestplaatsen zijn.
Beperkende factoren remmen de populatiegroei waardoor deze onder de draagkracht blijft, zoals concurrentie van andere soorten, predatie, onvoldoende voedsel, ziektes en andere oorzaken van sterfte.
Slide 28 - Slide
Hoe groot is de draagkracht voor schapen?
A
1500 schapen
B
15 000 schapen
C
150 000 schapen
D
1 500 000 schapen
Slide 29 - Quiz
Plaag
Wanneer de omstandigheden erg gunstig zijn voor een soort groeit een populatie soms ongeremd en overschrijdt de draagkracht van het gebied.
Hierdoor raakt een gebied uitgeput.
Sprinkhanenplaag in Oost-Afrika
Slide 30 - Slide
Waardoor leidt overschrijding van draagkracht meestal tot een lagere draagkracht in het gebied?