Les 11 - Nakijken huiswerk en samenvatting toetsstof

Leesvaardigheid
Nakijken opdrachten en overzicht toetsstof
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leesvaardigheid
Nakijken opdrachten en overzicht toetsstof

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- hoe je argumentatieschema's kunt benoemen; 
- hoe je een argumentatiestructuur maakt;
- wat belangrijk is voor de toets. 

Slide 2 - Slide

Alinea 1
[1] Het huidige schoolsysteem is te veel gericht op meisjesdidactiek. De meeste meisjes bloeien op bij samenwerken, in de pas lopen en reflecteren over gevoelens. Bij de meeste jongens boor je hiermee hun rebelse kanten aan of demotiveer je ze.

Slide 3 - Slide

Alinea 1
[1] Het huidige schoolsysteem is te veel gericht op meisjesdidactiek. De meeste meisjes bloeien op bij samenwerken, in de pas lopen en reflecteren over gevoelens. Bij de meeste jongens boor je hiermee hun rebelse kanten aan of demotiveer je ze.


Slide 4 - Slide

Alinea 1
[1] Het huidige schoolsysteem is te veel gericht op meisjesdidactiek. (standpunt)  De meeste meisjes bloeien op bij samenwerken, in de pas lopen en reflecteren over gevoelens. (argumentatie op basis van eigenschappen)  Bij de meeste jongens boor je hiermee hun rebelse kanten aan of demotiveer je ze. (argumentatie op basis van oorzaak-gevolg) 


Slide 5 - Slide

Alinea 2
[2] Reflecteren over gevoelens is niets voor jongens. Ze krijgen er vooral rebellieneigingen van. De waarde van reflectie schatten ze echt minder hoog in dan meisjes. Anders dan meisjes voelen ze zich na een portie probleempraat echt niet meer begrepen. Want wat is het praktische nut ervan? Ze vinden het meestal zonde van hun tijd en vaak nog raar ook. Jongens willen praten over gebeurtenissen. Geef ze maar een flinke portie oorlogsgeschiedenis of anders rekenen. Voor jongens is kennisbeheersing op school belangrijker dan gevoelsbeheersing.

Slide 6 - Slide

Alinea 2
[2] Reflecteren over gevoelens is niets voor jongens. (standpunt)  Ze krijgen er vooral rebellieneigingen van. De waarde van reflectie schatten ze echt minder hoog in dan meisjes. Anders dan meisjes voelen ze zich na een portie probleempraat echt niet meer begrepen. Want wat is het praktische nut ervan? Ze vinden het meestal zonde van hun tijd en vaak nog raar ook. Jongens willen praten over gebeurtenissen. Geef ze maar een flinke portie oorlogsgeschiedenis of anders rekenen. Voor jongens is kennisbeheersing op school belangrijker dan gevoelsbeheersing. (vier verschillende argumenten op basis van kenmerken) 

Slide 7 - Slide

Alinea 3
[3] Deelname aan gescheiden onderwijs blijkt niet uit te maken voor succes in het vervolgonderwijs, maar is wel van grote invloed op de keuze van een vervolgstudie. Dat bleek uit een Engels langetermijnonderzoek waarin dertienduizend individuen werden gevolgd vanaf hun geboorte in 1958. Degenen die les hadden gehad op aparte jongens- en meisjesscholen, kozen vaker voor een niet-traditioneel beroep dan zij die op gemengde scholen hadden gezeten. Jongens op jongensscholen kozen vaker voor talen en meisjes op meisjesscholen kozen vaker voor wiskunde. Met het andere geslacht niet prominent in de buurt als vergelijkingsmateriaal waardoor sommige vakken in de jongenshoek terechtkwamen en andere in de meisjeshoek, verdrong talent gender als reden om voor een bepaald vak te kiezen.

Slide 8 - Slide

Alinea 3
[3] Deelname aan gescheiden onderwijs blijkt niet uit te maken voor succes in het vervolgonderwijs, maar is wel van grote invloed op de keuze van een vervolgstudie. Dat bleek uit een Engels langetermijnonderzoek waarin dertienduizend individuen werden gevolgd vanaf hun geboorte in 1958. Degenen die les hadden gehad op aparte jongens- en meisjesscholen, kozen vaker voor een niet-traditioneel beroep dan zij die op gemengde scholen hadden gezeten. Jongens op jongensscholen kozen vaker voor talen en meisjes op meisjesscholen kozen vaker voor wiskunde. Met het andere geslacht niet prominent in de buurt als vergelijkingsmateriaal waardoor sommige vakken in de jongenshoek terechtkwamen en andere in de meisjeshoek, verdrong talent gender als reden om voor een bepaald vak te kiezen.

Slide 9 - Slide

Alinea 3
[3] Deelname aan gescheiden onderwijs blijkt niet uit te maken voor succes in het vervolgonderwijs, maar is wel van grote invloed op de keuze van een vervolgstudie (standpunt). Dat bleek uit een Engels langetermijnonderzoek waarin dertienduizend individuen werden gevolgd vanaf hun geboorte in 1958. (argumentatie op basis van autoriteit)  Degenen die les hadden gehad op aparte jongens- en meisjesscholen, kozen vaker voor een niet-traditioneel beroep dan zij die op gemengde scholen hadden gezeten (argumentatie op basis van oorzaak en gevolg) . Jongens op jongensscholen kozen vaker voor talen en meisjes op meisjesscholen kozen vaker voor wiskunde. Met het andere geslacht niet prominent in de buurt als vergelijkingsmateriaal waardoor sommige vakken in de jongenshoek terechtkwamen en andere in de meisjeshoek, verdrong talent gender als reden om voor een bepaald vak te kiezen.

Slide 10 - Slide

Alinea 4
[4] Leren de seksen elkaar dan niet beter kennen door gemengd middelbaar onderwijs? Daar heb ik bij mijn zonen en hun vriendinnen niets van gemerkt.

Slide 11 - Slide

Alinea 4
[4] Leren de seksen elkaar dan niet beter kennen door gemengd middelbaar onderwijs? Daar heb ik bij mijn zonen en hun vriendinnen niets van gemerkt.

Slide 12 - Slide

Alinea 4
[4] Leren de seksen elkaar dan niet beter kennen door gemengd middelbaar onderwijs? (standpunt) Daar heb ik bij mijn zonen en hun vriendinnen niets van gemerkt. (argumentatie op basis van voorbeelden) 

Slide 13 - Slide

Hardlopen: alinea 1
[1] Geregeld hoor ik mensen om mij heen zeggen dat ze ‘eigenlijk zouden moeten gaan sporten’. Bij veel mensen blijft het bij het doen van deze uitspraak. Als je ernaar vraagt, krijg je te horen dat ze er geen tijd voor hebben, dat het te duur is, enzovoort. Uitvluchten, dat zijn het, want iedereen die wil gaan sporten, kan gaan hardlopen. Ik wil het nog sterker formuleren: iedereen moet gaan hardlopen.

Slide 14 - Slide

Argumentatiestructuur
Mensen die willen gaan sporten, moeten gaan hardlopen

Slide 15 - Slide

Hardlopen alinea 2
[2] Mensen die geregeld hardlopen, weten dat je na het hardlopen de dingen helderder ziet dan voordat je begon. Dat is niet zo gek: uit onderzoek blijkt inderdaad dat hardlopen goed is voor je hersenen (a). Je conditie wordt er veel beter van (b) en zowel je spieren als je gewrichten worden veel sterker (c). Hardlopen dus heel gezond (d).

Slide 16 - Slide

Argumentatiestructuur
Mensen die willen gaan sporten, moeten gaan hardlopen
Hardlopen is heel gezond
Uit onderzoek blijkt dat hardlopen goed is voor je hersenen
Je conditie wordt veel beter van hardlopen
Zowel je spieren als je gewrichten worden veel sterker

Slide 17 - Slide

Hardlopen alinea 3
[3] Je ziet natuurlijk wel mensen in de meest hippe outfits voorbij hobbelen, maar dat is helemaal niet nodig. Je hoeft alleen maar geschikte schoenen te kopen (e) en je kunt beginnen. Een korte broek en een oud T-shirt liggen vast nog wel in de kast. Omdat je geen lid van een club hoeft te zijn (f), hoef je ook geen contributie te betalen (g). Kortom: hardlopen hoeft niet veel geld te kosten (h).

Slide 18 - Slide

Argumentatiestructuur
Mensen die willen gaan sporten, moeten gaan hardlopen
Hardlopen is heel gezond
Uit onderzoek blijkt dat hardlopen goed is voor je hersenen
Je conditie wordt veel beter van hardlopen
Zowel je spieren als je gewrichten worden veel sterker

Hardlopen hoeft niet veel geld te kosten
Je hoeft alleen maar geschikte schoenen te kopen
Je hoeft geen contributie te betalen
Je hoeft geen lid van een club te zijn

Slide 19 - Slide

Hardlopen alinea 4
[4] Niet alleen is hardlopen gezond en goedkoop, er gaat ook geen tijd verloren aan reistijd (i). Je hoeft namelijk nergens heen om te gaan sporten (j): niet naar een trainingsveld, niet naar een sporthal of naar een zwembad. Je kunt gewoon voor je eigen voordeur beginnen met hardlopen (k) en het zo plannen dat je ook bij je eigen voordeur weer ophoudt (l). Tel uit je winst!

Slide 20 - Slide

Argumentatiestructuur
Mensen die willen gaan sporten, moeten gaan hardlopen
Hardlopen is heel gezond
Uit onderzoek blijkt dat hardlopen goed is voor je hersenen
Je conditie wordt veel beter van hardlopen
Zowel je spieren als je gewrichten worden veel sterker

Hardlopen hoeft niet veel geld te kosten
Je hoeft alleen maar geschikte schoenen te kopen
Je hoeft geen contributie te betalen
Je hoeft geen lid van een club te zijn
Bij hardlopen gaat er geen tijd verloren aan reistijd
Je hoeft nergens heen om te gaan sporten
Je kunt bij je voordeur beginnen
Je kunt bij je voordeur ophouden

Slide 21 - Slide

Aandachtspunten voor de toets
We lopen kernachtig door de toetsstof heen

Slide 22 - Slide

Woordenboek
Tijdens de toets mag je gebruikmaken van een woordenboek. Als je dit wilt, zorg er dan zelf voor dat je een woordenboek bij je hebt!

De toetsstof bestaat uit de hele reader, behalve het onderdeel samenvatten. 

Slide 23 - Slide

Aanpak leestekst
Lees de tekst eerst top-down: lees titel, inleiding en slotalinea. Doe voorspellingen over onderwerp, tekstsoort, vaste tekststructuur, schrijfdoel, hoofdgedachte. 

Lees daarna de tekst bottom-up: lees elke alinea intensief, markeer kernzinnen en signaalwoorden. Zet functiewoorden in de kantlijn. 

Slide 24 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp is het antwoord op de vraag 'Waar gaat de tekst over?' Het onderwerp formuleren we in één of enkele woorden. 

De hoofdgedachte van de tekst is de belangrijkste informatie die de schrijver met de tekst wil overbrengen, samengevat in één zin. 

Vaak vinden we ze in de inleiding en/of in het slot. 

Slide 25 - Slide

Citeren
Als jou gevraagd wordt te citeren, neem je een deel van de tekst letterlijk over. Hierbij schrijf je de hele zin over of je schrijft de eerste en de laatste twee woorden van het citaat op. Deze zet je tussen aanhalingstekens en je zet er drie puntjes tussen. Vervolgens noteer je de regelnummers tussen haakjes. 
"Als jou ... tussen haakjes." (regels 1-4)

Let goed op leestekens en hoofdletters! Lees daarnaast de vraag goed: wordt er gevraagd om een zin te citeren of een zinsgedeelte? Als je een zin moet citeren, is dat heel de zin, bij een zinsgedeelte alleen het deel van de zin waarin het antwoord staat. 

Slide 26 - Slide

Parafraseren
Als je gevraagd wordt te parafraseren, dan is het de bedoeling om een deel van de tekst in je eigen woorden weer te geven. 

- Doe dit echt in je eigen woorden. Je mag woorden uit de tekst overnemen, maar niet hele zinnen. 
- Overschrijd het maximum aantal woorden niet. Schrijf je antwoord eerst in het klad, tel dan de woorden en pas aan indien nodig. 

Slide 27 - Slide

Tekstsoorten en schrijfdoelen
We onderscheiden drie belangrijke tekstsoorten: uiteenzetting, beschouwing en betoog. 

We onderscheiden vijf belangrijke tekstdoelen: informeren, overtuigen, activeren, opiniëren en amuseren (al is dit bij zakelijke teksten bijna nooit het belangrijkste doel). 

Slide 28 - Slide

Tekstverbanden, signaalwoorden en functiewoorden
Tekstverbanden helpen ons om inzicht te krijgen in hoe delen van de tekst zich tot elkaar verhouden. Ze zijn te herkennen aan signaalwoorden. Een schema hiervan vinden we op pagina 11. 

Functiewoorden geven aan welke functie een bepaald stuk van de tekst (vaak een alinea) binnen het geheel van de tekst heeft. Ze komen zelden letterlijk voor in de tekst. Een schema vinden we op de pagina's 12 en 13. 

Slide 29 - Slide

Argumentatie: Standpunten
Een argumentatie bestaat uit een standpunt met bijbehorende argumenten. Een standpunt is een mening. We herkennen hem vaak aan signaalwoorden als: volgens mij..., naar mijn mening..., ik vind dat... enzovoorts. 

We onderscheiden drie soorten standpunten: 
- positief standpunt (je bent ergens vóór)
- negatief standpunt (je bent ergens tégen)
- standpunt van twijfel (je hebt nog geen standpunt ingenomen) 

Slide 30 - Slide

Argumenten
Argumenten zijn de redenen die de schrijver bij zijn standpunt geeft. 
Als argumenten achter het standpunt staan, herkennen we dat aan een signaalwoord van redengevend tekstverband. 
Als argumenten voor het standpunt staan, herkennen we dat aan een signaalwoord voor concluderend tekstverband. 

We onderscheiden twee soorten argumenten: 
- Feitelijke argumenten: je kunt controleren of ze waar zijn of niet; 
- Waarderende argumenten: deze argumenten berusten op een mening. 

Slide 31 - Slide

Tegenargumenten en weerleggingen
Er zijn twee manieren om tegen een argumentatie in te gaan: 

- Tegenargument: je gaat in tegen het standpunt, door er iets tegenin te brengen;
- Weerlegging: je gaat in tegen het argument, door het te ontkrachten. 

Slide 32 - Slide