Gram Zinsdelen klas mavo/havo

Oefenen
Vul altijd iets in. 

Als je denkt dat een zinsdeel niet voorkomt in een zin, zet je een  X. 

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Oefenen
Vul altijd iets in. 

Als je denkt dat een zinsdeel niet voorkomt in een zin, zet je een  X. 

Slide 1 - Slide

Welke volgorde hebben de stappen van ontleden?
A
ond - pv - zinsdelen - lv
B
pv - wwg - zinsdelen - ond
C
mw - ond - lv - wwg
D
pv - wwg - ond - lv -mw

Slide 2 - Quiz

Met welke drie proeven kun je de persoonsvorm van een zin vinden?

Slide 3 - Open question

Zoek de pv:

Waarom heb jij gisteren gelogen?
A
pv = waarom
B
pv = gelogen
C
pv = jij
D
pv = heb

Slide 4 - Quiz

Ik ging te laat slapen.
A
ging = pv
B
ik ging = pv
C
slapen = pv

Slide 5 - Quiz

Zoek de pv:
Nederland is een heerlijk land om in te wonen.
A
pv= wonen
B
pv= is
C
pv=land
D
pv = te

Slide 6 - Quiz

Kunnen slakken zonder hun huisje leven?

pv =
wwg =
A
pv: kunnen wwg: leven
B
pv: kunnen wwg: kunnen leven
C
pv: leven wwg: kunnen leven
D
pv: slakken wwg: slakken leven

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De leerling leert het onderwerp vinden.
A
de leerling
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw van Rijen legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw van Rijen
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 9 - Quiz

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Ik rijd vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 13 - Quiz

In de zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Slide 14 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 15 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 16 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 17 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 18 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 
aan arme mensen =
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?
Hij laat al zijn geld na aan zijn dochters.
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 22 - Quiz

Gaan jullie de burgemeester interviewen?

Het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 23 - Quiz

Leer mij die goocheltruck eens.... !

Het meewerkend voorwerp =
A
leer
B
mij
C
die goocheltruck
D
geen meewerkend voorwerp in deze zin

Slide 24 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 25 - Quiz

Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

Een goede juwelier werkt precies.

precies is een..
A
bijwoordelijke bepaling
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Gisteren heb ik mijn voetbalwedstrijd gewonnen.
Wat is 'gisteren'?
A
onderwerp
B
Bijwoordelijke bepaling
C
Lijdend voorwerp
D
Meewerkend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Het water is tijdelijk afgesloten.

bijwoordelijke bepaling =
A
het water
B
is afgesloten
C
tijdelijk

Slide 29 - Quiz

De docent Nederlands heeft Julian na schooltijd geduldig geholpen.

bijwoordelijke bepaling =
A
heeft geholpen
B
de docent Nederlands
C
Julian
D
na schooltijd

Slide 30 - Quiz

Na afloop van het geslaagde schoolfeest heeft de directeur de leerlingen met veel waardering toegesproken.

bijwoordelijke bepaling =
A
heeft toegesproken
B
de directeur
C
de leerlingen
D
na afloop van het geslaagde schoolfeest

Slide 31 - Quiz

Vanavond gaan wij feesten!

persoonsvorm =

Slide 32 - Open question

De hond is allergisch voor schapen.
onderwerp =

Slide 33 - Open question

Zij heeft dat al gedaan.

lijdend voorwerp =

Slide 34 - Open question

De laagstaande zon verblindde de automobilisten.

lijdend voorwerp =

Slide 35 - Open question

Kunnen wij jou een bezoek brengen?
meewerkend voorwerp = …

Slide 36 - Open question

Het meewerkend voorwerp =

De boer geeft de paarden hooi.

Slide 37 - Open question

Ik schenk mijn vriendin een armbandje.
meewerkend voorwerp = …

Slide 38 - Open question

Ik geef een cadeau aan mijn tante.

meewerkend voorwerp =

Slide 39 - Open question

Jullie moeten de buren niets beloven
bijwoordelijke bepaling =

Slide 40 - Open question