M1 zinsdelen + vlog bekijken

Leg je deze materialen op tafel?
Ipad
Nederlandse lesboek
een schrift
pen/markeerstift 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leg je deze materialen op tafel?
Ipad
Nederlandse lesboek
een schrift
pen/markeerstift 

Slide 1 - Slide

Doelen
  • Grammatica zinsdelen: Je kunt het lijdend voorwerp in een zin vinden
  • Grammatica zinsdelen: Je kunt de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.


Slide 2 - Slide

Zinnen ontleden
pv (persoonsvorm) vraagproef en tijdproef
ow (onderwerp) wie/wat + pv
ww gez (werkwoordelijk gezegde) pv+ alle andere werkwoorden
lv (lijdend voorwerp) wat/wie + pv + ow + ww gez

mv (meewerkend voorwerp) aan wie/voor wie? + gez+ ond+ lv
bwp (bijwoordelijke bepaling) Hoe? Wanneer? Waar? 

Slide 3 - Slide

Zinnen ontleden
pv (persoonsvorm) vraagproef en tijdproef
ow (onderwerp) wie/wat + pv
ww gez (werkwoordelijk gezegde) pv+ alle andere werkwoorden
lv (lijdend voorwerp)

mv (meewerkend voorwerp)
bwp (bijwoordelijke bepaling)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
nee
B
ja

Slide 6 - Quiz

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 7 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 9 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Het meewerkend voorwerp is:

Heb jij aan Arie een nieuw formulier gevraagd?
A
jij
B
Arie
C
een nieuw formulier
D
aan Arie

Slide 11 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

De winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.
A
de winnaar
B
wordt
C
een boekenpakket
D
aangeboden

Slide 12 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis

Slide 14 - Quiz

Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin.

Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Susan gaf Lies een cadeautje.
A
Lies
B
een cadeautje
C
Susan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 17 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + o?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?

Slide 19 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 20 - Quiz