Nederlands B2 p1 les 21 Waarnemen en spelling van meervouden en verkleinwoorden

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat is het meervoud van auto?
A
autos
B
autoos
C
auto's
D
autoo's

Slide 5 - Quiz

Wat is het meervoud van vakantie?
A
vakanties
B
vakantie's
C
vakantis
D
vakanti's

Slide 6 - Quiz

Wat is het meervoud van café?
A
cafees
B
cafee's
C
cafés
D
café's

Slide 7 - Quiz

Regel:
  • Bij meervouden op een s, schrijf je de s meestal aan het woord vast.
  • Als het nodig is voor de uitspraak, schrijf je 's.

Slide 8 - Slide

Het meervoud van nota:
A
nota's
B
notaas
C
notas
D
notaa's

Slide 9 - Quiz

Het meervoud van bureau
A
bureaus
B
bureau's

Slide 10 - Quiz

het meervoud van taxi:
A
taxi's
B
taxies
C
taxis

Slide 11 - Quiz

Het meervoud van cadeau:
A
cadeaus
B
cadeau's
C
cadeaux

Slide 12 - Quiz

Bij verkleinwoorden gaat het anders!
autootje
parapluutje
taxietje
cafeetje

Slide 13 - Slide

Het verkleinwoord van jojo
A
jojo'tje
B
jojootje
C
jojotje

Slide 14 - Quiz

Het verkleinwoord van logé
A
logétje
B
logeetje

Slide 15 - Quiz

Hey verkleinwoord van kano:
A
kanootje
B
kanotje
C
kano'tje

Slide 16 - Quiz

Het verkleinwoord van menu
A
menu'tje
B
menutje
C
menuutje

Slide 17 - Quiz

Dus:
Bij woorden die eindigen op o, a, u, i of é:

in het meervoud: 's
in verkleinwoorden: oo, aa, uu, ie en ee

Slide 18 - Slide

Taalblokken spelling 2F
  • 2.1 t/m 2.4 moet af zijn.
  • En voldoende!
  • Meervoud en verkleinwoorden in 2.2 en 2.3.
  • Kijk eerst naar de voorbeelden aan de linkerkant!


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide