Cicero De officiis r 20-30

1 / 12
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wie wordt bedoeld met 'ipse' in regel 20?
A
Cicero
B
Canius
C
Pythius
D
de buurman

Slide 2 - Quiz

Wat is de syntactische modus van 'essent'(r 22)?
A
coni. consecutivus
B
coni. finalis
C
coni. obliquus
D
impf iterativus

Slide 3 - Quiz

Welk stilistisch middel herken je in r. 20-21 ( Invitat t/m videt)?

Slide 4 - Open question

Welk Latijns woord moet je aanvullen na 'nullae'(r. 22)?
A
familiares
B
feriae
C
piscatores
D
quaedam

Slide 5 - Quiz

Waar verwijst 'hic' (r. 23) naar?
A
een meer in het parkje dat Canius gekocht heeft
B
het parkje dat Canius gekocht heeft
C
het terrein van de buurman
D
de zee voor het parkje

Slide 6 - Quiz

'stomachari'(r. 24) is een infinitivus historicus. Je vertaalt deze hier met:
A
hij is verontwaardigd
B
hij was verontwaardigd
C
verontwaardigd (te) zijn
D
verontwaardigd (te) worden

Slide 7 - Quiz

faceret (r. 24) is een coniunctivus
A
dubitativus
B
consecutivus
C
finalis
D
optativus

Slide 8 - Quiz

Wie / wat wordt bedoeld met 'meus' in regel 25?
A
Canius
B
Cicero
C
Pythius
D
Quintius (de zoon van Cicero)

Slide 9 - Quiz

'luculente' in regel 27 is een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
C
participium
D
persoonsvorm

Slide 10 - Quiz

De persoonsvorm van de hoofdzin in r. 25 tm 27 (in quibus t/m actum) is
A
quaereretur
B
esset nr 1
C
respondebat
D
esset nr 2

Slide 11 - Quiz

'definiendi' in r 28 is een
timer
1:00
A
gerundium
B
gerundivum
C
ppa
D
ppp

Slide 12 - Quiz