A. De verwarde man loopt tegen een grote boom aan.
B. De man loopt tegen een boom aan.
Slide 24 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Zo'n woord dat extra informatie geeft noem je een
bijvoeglijk naamwoord.
- Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan: Dat is een spannende film. / De film is spannend.
- Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): een spannend boek / een spannende film.
- Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: spannend - spannender - spannendst
Slide 25 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord; even oefenen
1. Lisa gaat op haar gele fiets naar het nieuwe kantoor.
2. Dit spannende verhaal speelt zich af in een griezelig bos.
3. De tweedehands fiets kocht ik bij de vrolijke fietsenmaker.
4. 'De film is erg saai', zei de enthousiaste leerling.
Slide 26 - Slide
Samen aan de slag!
Opdracht 1 en 2 paragraaf 2 (blz. 15)
Kijk eens mee naar tekst 1 op blz. 16
Slide 27 - Slide
Wat weet je nog...?
De vorige les hebben we het gehad over onbekende woorden.
Welke 3 woordraadstrategieën heb je toen geleerd?
Een synoniem zoeken
Een omschrijving zoeken
Een voorbeeld zoeken
Slide 28 - Slide
Opdrachten nakijken
Opdracht 2 t/m 4 af. (blz. 11 t/m 13)
We kijken de opdrachten samen na.
Je kan de beurt krijgen om jouw antwoord te delen.
Je verbetert je antwoord indien fout.
Je zet een krul als je het antwoord goed hebt.
Slide 29 - Slide
Samen aan de slag!
Opdracht 5 (blz. 14)
Woordraadstrategieën
1. Een synoniem zoeken (ander woord met dezelfde betekenis)
2. Een omschrijving zoeken
3. Een voorbeeld bij het woord zoeken
Slide 30 - Slide
Onbekende woorden
1. Een synoniem zoeken.
Een synoniem is een ander woord met de dezelfde betekenis. (trottoir - stoep)
Hoe doe je dat?
Kijk in dezelfde zin of in de zinnen erom heen of er een synoniem staat.
Slide 31 - Slide
Onbekende woorden
2. Een omschrijving zoeken
Soms wordt het woord in de tekst al uitgelegd. Bij een omschrijving worden meerdere woorden gebruikt, bij een synoniem maar één.
Hoe doe je dat?
Omschrijvingen staan vaak tussen haakjes of tussen komma's in dezelfde zin of de zin ervoor of erna.
Slide 32 - Slide
Onbekende woorden
3. Een voorbeeld zoeken
Soms kun je moeilijke woorden begrijpen omdat er voorbeelden bij het woord worden genoemd. (Yoesra verzamelt haar tekengerei (potloden, wasco en stiften) om verder te werken aan haar kunstwerk. )
Hoe doe je dat?
Voorbeelden staan vaak na woorden zoals als, bijvoorbeeld. Of voorbeelden staan vaak na een dubbele punt, tussen haakjes of tussen komma's.
Slide 33 - Slide
Even oefenen...
Wat betekent het dikgedrukte woord? En welke strategie heb je gebruikt?
1. Amin transpireert in de zon. Hij rent over het voetbalveld en zweet enorm.
2. Tijden biologie hadden we het over het gebruik van onze zintuigen: zien, horen, proeven, voelen en ruiken.
3. Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt.
Slide 34 - Slide
Samen aan de slag!
Pak blz. 11 erbij
We maken opdracht 1 samen. Daarna ga je zelfstandig aan de slag.
Slide 35 - Slide
Ik moet dit doen
We lezen regelmatig in het boek 'Ik moet dit doen' van Maren Stoffels.
Je kan ook de beurt krijgen om te lezen.
Als we het boek uit hebben, krijg je een opdracht bij het boek
Slide 36 - Slide
Dit zul je altijd terugzien!
Op de powerpoint zie je elke les dezelfde tekens terug.
Je bent helemaal stil.
Je mag niet overleggen of vragen stellen.
Je mag fluisteren. Je mag vragen stellen als je je hand opsteekt.
Je mag gezellig kletsen. Je mag vragen stellen als je je hand opsteekt.
timer
1:00
Deze timer laat zien hoelang je ergens voor hebt. Houd hem goed in de gaten!
Slide 37 - Slide
Wat heb je nodig?
Dit heb je iedere les bij je en dit wordt gecontroleerd.
1. Je Nederlands boek
2. Een lijntjesschrift
3. Je etui
4. Een leesboek
1 of 2x niet mee is een waarschuwing, 3x is nablijven
Slide 38 - Slide
Wat verwacht ik van jullie?
1. Dat je op tijd in de les bent
2. Dat je mobiel in je telefoontas gaat bij binnenkomst
3. Dat je je spullen bij je hebt (leesboek, boek, schrift en pen)
4. Dat als iemand de beurt heeft, het verder stil is in de klas
5. Dat je elkaar met respect behandelt
'Momentje vrij? Boek erbij!'
Slide 39 - Slide
Inloggen Office365
- Je moet inloggen bij Office365, zodat je kan werken op de Chromebooks op school.
- Je moet je wachtwoord direct veranderen. Sla dit wachtwoord op op je telefoon bij notities. Zodat je het altijd kan terugvinden.
- Ga naar www.huygens.nl, klink bovenin op Microsoft 365
Slide 40 - Slide
Fictie en non-fictie
Fictie = verzonnen verhalen
Non-fictie = waargebeurde verhalen
Doel: amuseren, de schrijver wil dat je je vermaakt als je het verhaal leest.
Slide 41 - Slide
Fictie en non-fictie
Fictie zijn ook verhalen die wel waargebeurd lijken, maar niet echt gebeurd zijn. Zulke verhalen zijn realistisch.
Andere verhalen kunnen nooit echt gebeuren, zoals Harry Potter. Zo'n verhaal noem je een fantasieverhaal.
Slide 42 - Slide
Samen aan de slag!
Pak je boek blz. 60
We maken de eerste opdracht samen, daarna ga je zelf aan de slag.
Slide 43 - Slide
Nakijken
Opdracht 1 en 2 (blz. 60-61)
Let op: je kijkt na met een andere kleur pen
Zet een krul als je het goed hebt.
Verbeter je antwoord indien je een foutje hebt gemaakt