This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Les vacances, c´était comment?
Bonjour
et
bienvenue!!
Slide 1 - Slide
Aujourd'hui
- Inleveren spreekopdracht
- Voca 4 geleerd?
- Uitleg vraagzinnen
- Maken leçon 5
Slide 2 - Slide
Voca 4
Slide 3 - Slide
Zinnen vragend maken
We hebben twee soorten vraagzinnen:
Vraagzinnen zonder vraagwoord
Heb jij een hond?
Vraagzinnen met vraagwoordWaarom heb jij een hond ?
Slide 4 - Slide
3 manieren om een zin vragend te maken
zonder vraagwoord
1 . Vraagteken achter de normale zin (vragend uitspreken : stem omhoog) bv: Il a un frère?
2. Omkering van onderwerp en persoonsvorm, dit kan alleen als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord (je, tu, il, enz is) bv: a-t-il un frère? Geen klinkerbotsing? dan alleen een streepje ertussen.
3. Est-ce que + gewone zin bv: est-ce qu´il a un frère?
Slide 5 - Slide
Welke vraag is niet juist?
A
Ton frère est souvent malade?
B
Est-ton frère souvent malade?
C
Est-ce que ton frère est souvent malade?
Slide 6 - Quiz
Welke vraag is niet juist?
A
Tu as regardé cette série?
B
Est-ce que tu as regardé cette série?
C
As-tu regardé cette série?
D
As-t-tu regardé cette série?
Slide 7 - Quiz
Van welke manier is gebruik gemaakt? Sommes-nous néerlandais?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin
Slide 8 - Quiz
Maak de volgende zin op drie manieren vragend: 'On peut entrer par cette porte.'