4 Waarnemen Zintuigen en Prikkels

4 Waarnemen 
4.1A Communicatie
1 / 43
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

4 Waarnemen 
4.1A Communicatie

Slide 1 - Slide

Communicatie en feedback
In het woord 'communicatie' zie je het Latijnse woord ‘communis’. Dat betekent 'gemeenschappelijk'. Iets krijgt dus een gemeenschappelijke betekenis. Je zou kunnen zeggen dat je door communicatie iets deelt. Dat doe je door informatie uit te wisselen, bewust of onbewust.

Bij communicatie zijn altijd tenminste twee organismen betrokken, een zender en een ontvanger. Je spreekt pas echt van communicatie als de ontvanger ook weer informatie teruggeeft, hij reageert. Dat noem je ook wel feedback.
Elk organisme zendt signalen uit. Alleen al door er te zijn of door een bepaalde geur te hebben zendt een organisme signalen naar de omgeving. Heel vaak zendt een dier ook signalen uit via ‘speciale’ kanalen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Elk ’kanaal’ heeft voor- en nadelen. Zet achter elk 'kanaal' een voordeel (+) en een nadeel (-) van dat kanaal.
Veel variatie mogelijk
Blijft lang aanwezig
Je verraad jezelf makkelijk
Alleen op hele korte afstand
Op afstand waar te nemen
Alleen soortgenoten begrijpen het signaal
Krachtig signaal
Minder goed te onderscheiden

Slide 4 - Drag question

4.1B Zintuigen en Prikkels
Leerdoelen:

  • Je kent de vijf zintuigen en weet welke adequate prikkel en waarneming erbij hoort
  • Je weet dat zintuigcellen impulsen doorgeven aan zenuwcellen die verbonden zijn met de hersenen en hoe het zenuwstelsel er verder uit ziet
  • Je weet dat acties bewust of als reflex kunnen worden uitgevoerd

Slide 5 - Slide

Zintuigen en prikkels
Om te weten wat om jou heen gebeurt moet je dingen kunnen waarnemen. Alles wat om jou heen gebeurt veroorzaakt prikkels. Je neemt prikkels uit de omgeving waar door middel van je zintuigen.
  

De zintuigen liggen in je oren, tong, neus en huid. Met deze zintuigen kun je zien, horen, ruiken, proeven en voelen.
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. Die zintuigcellen geven de prikkels uit je omgeving door aan je hersenen. Hierdoor kun je prikkels waarnemen en er op reageren.
Een prikkel waar het zintuig gevoelig voor is, heet een adequate prikkel voor dat zintuig. Je kunt immers niet kijken met je oren!


Slide 6 - Slide

Adequate prikkel

Slide 7 - Slide

Een konijn wist door stampgeluid ’s nachts de eigenares van het dier te wekken en te waarschuwen voor een inbreker, die daarop vluchtte.
Wat is de prikkel waardoor de vrouw wordt gewekt?

Slide 8 - Open question

Hoe reageren de zintuigcellen in het oor van de vrouw als ze geluidsprikkels opvangen?

Slide 9 - Open question

Wat zijn impulsen? Zoek het begrip desnoods op.

Slide 10 - Open question

Sleep het zintuig naar het juiste orgaan.
oog
oor
tong
neus
huid
gehoorzintuig
licht- zintuig
smaak-zintuig
warmtezintuig
reuk-zintuig
tast-zintuig
pijn- zintuig

Slide 11 - Drag question

Tekst
gezichts- zintuig
gehoor- zintuig
reuk- zintuig

tast- zintuig

smaak- zintuig
evenwichts-zintuig

Slide 12 - Drag question

Zintuigen en zenuwen
Zintuigen bestaan dus uit zintuigcellen die prikkels uit de omgeving waarnemen. Als dat gebeurt, ontstaan er in de zintuigcellen impulsen. Dat zijn elektrische stroompjes die door de zintuigcellen aan zenuwcellen worden doorgegeven.
De zenuwcellen vormen samen zenuwen. De zenuwen zijn lange dunne draden, die door het hele lichaam lopen. Ze verbinden de zintuigcellen met de hersenen.
Als de impuls in de hersenen terechtkomt, reageer je op de prikkel.
De hersenen sturen een impuls naar de spieren. Komt de impuls bij de spier aan, dan komen de spiercellen in actie. Is de reactie bedacht, dan noem je de reactie bewust.
Soms gebeuren er dingen buiten je wil om; je spreekt dan van een onbewuste reactie. Een snelle onbewuste reactie noem je een reflex.



Slide 13 - Slide

Zintuigen en zenuwen
De drempelwaarde is de waarde van een prikkel die je nog net waar kunt nemen. Gefluister op een afstand van 100 meter hoor je niet. Het geluid is zachter dan de prikkeldrempel. Er ontstaan alleen impulsen in zintuigcellen als een prikkel sterker is dan de prikkeldrempel.





Als er voortdurend prikkels worden afgegeven, merk je dat na een poosje niet meer. Je prikkeldrempel wordt dan hoger. Dit heet gewenning. De zintuigcellen sturen dan geen impulsen meer door naar je hersenen en dus word je ze niet meer bewust.

Slide 14 - Slide

Wat zijn impulsen?

Slide 15 - Open question

Waar gaan impulsen vanuit een zintuig naar toe? En wat gebeurt er dan?

Slide 16 - Open question

Marit hoort een piepje, zij ziet haar telefoon en pakt hem beet.
Op welke manieren neemt Marit de telefoon waar?

Slide 17 - Open question

Op het oog van Pien schijnen drie lichtprikkels A, B en C met verschillende lichtsterkte. In het bovenste diagram hierboven zijn deze lichtprikkels weergegeven.
In een zenuw worden de impulsen van haar oog naar haar hersenen geleid. In de onderste afbeelding is de elektrische activiteit van een deel van deze zenuw weergegeven in drie diagrammen P, Q en R.
Welk diagram hoort bij welke lichtprikkel?
Diagram P
Diagram Q
Diagram R

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Video

Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel speelt bij alle handelingen die je doet een centrale rol. Het zenuwstelstel verwerkt de prikkels die je zintuigen opvangen. Het zenuwstelsel stuurt de spieren en klieren aan.
  

Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (= hersenen en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Perifeer betekent aan de rand. De zenuwen vormen daarom het perifere zenuwstelsel.

Een zenuw is opgebouwd uit zenuwcellen. Er zijn drie soorten zenuwcellen:
· gevoelszenuwcellen: deze cellen brengen impulsen van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel.
· schakelcellen: deze cellen brengen impulsen van de ene naar de andere zenuwcel.
· bewegingszenuwcellen: deze cellen brengen impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren.




Slide 20 - Slide

Het zenuwstelsel

Slide 21 - Slide

Maak een vereenvoudigde tekening van de drie verschillende zenuwcellen. Maak gebruik van het internet.
Schrijf onder iedere zenuwcel de functie van deze zenuwcel.

Slide 22 - Open question

Soms word je wakker en voel je je arm of je been vreemd tintelen. Verder voel je er niets meer in. Het lukt ook niet om je arm of been op te tillen. Je hebt dan op je arm of been gelegen en bloedvaten en zenuwen afgekneld, waardoor je een slaaparm of slaapbeen hebt.

1. Leg uit waarom je niets meer voelt in een slaaparm of slaapbeen.
2. Leg uit waarom je een slaaparm of slaapbeen niet kunt optillen.

Slide 23 - Open question

Experiment: Reactietijd
Je hebt het vast wel eens meegemaakt: je fietst door een drukke straat en opeens rent iemand vlak voor je de weg op. Geschrokken knijp je de remmen in. Hoe snel je ook reageert, er zal altijd wat tijd zitten tussen het zien en het remmen. Die tijd tussen het zien en het remmen noem je de reactietijd.

In dit experiment ga je bepalen hoe groot jouw eigen reactietijd is.
Je werkt in tweetallen. Leerling 1 is de proefpersoon; leerling 2 is de tester. Halverwege de proef wissel je de rollen om.

Onderzoeksvraag:...........
Benodigdheden: Liniaal van 30 cm





Slide 24 - Slide

Uitvoering:
- Leerling 2 houdt de liniaal bovenaan vast bij het 30 cm-streepje. Leerling 1 houdt duim en wijsvinger rond het 0 cm-streepje.
- Opeens laat leerling 2 de liniaal los. De proefpersoon probeert de liniaal zo snel mogelijk met duim en wijsvinger te pakken.
- Noteer de valafstand in onderstaande tabel. Deze afstand kun je direct op de liniaal aflezen.
- Doe de proef in totaal drie keer. Wissel daarna de rollen om. Doe de proef nu drie keer met leerling 2 als proefpersoon.

Slide 25 - Slide

Bedenk een goede onderzoeksvraag bij dit experiment.

Slide 26 - Open question

Noteer de valafstand in de tabel. Deze afstand kun je direct op de liniaal aflezen.

Slide 27 - Open question

Afleestabel reactietijd.
Lees bij elke valafstand de bijbehorende reactietijd af.
Noteer de reactietijd in de derde kolom van de tabel.
Zet je tabel hier als foto.

Slide 28 - Open question

Wat is de gemiddelde reactietijd van leerling 1? Geef je berekening.

Slide 29 - Open question

Wat is de gemiddelde reactietijd van leerling 2? Geef je berekening.

Slide 30 - Open question

Het is vaak belangrijk dat je een korte reactietijd hebt.
Noteer een situatie waarin dat belangrijk is:
- In het verkeer
- In de sport

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Video

Pierre Gasly had bijna een botsing met zijn collega Brendon Hartley in de Baku Grand Prix. Hij reed met een snelheid van 320 km/h toen Hartley 'bijna stil stond'. Gelukkig reageerde Gasly snel en kon hij veilig tot stilstand komen. De reactietijd van de Formule-1-coureur is namelijk 0,2 seconden, hoewel helemaal tot stilstand komen wel 8 seconden duurde.
- Welke factoren zijn van invloed op de remweg? En welke op de reactietijd?
- Zet de factoren in de juiste categorie.

F1-coureurs trainen hun reactiesnelheid onder andere om ongelukken te voorkomen
Versleten Banden
Training van reflexen
Gebruik van drugs
Slecht weer
Een hoge snelheid
Hoeveel passagiers aan boord zijn
Hoeveel bagage in de auto ligt
Hoe zwaar de auto is
Slechte remmen
Gebruik van alcohol

Slide 33 - Drag question

Wat zou een van de redenen zijn dat er een verbod op het gebruik van drugs en alcohol in het verkeer is? Gebruik in je antwoord de 'reactietijd'.

Slide 34 - Open question

Extra lesmateriaal
Waarom weet jouw lichaam hoe het moet reageren in een situatie die supersnel voorbij flitst? Waarom (en hoe) kun je angstreacties afleren? En hoe gaaf is het om kunstmatige ledematen te maken voor mensen die armen of benen verloren zijn?!


Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link

Slide 37 - Link

Extra websites
Dode kamer https://youtu.be/xEcXiRaGmgE
Optische illusies https://youtu.be/1o4dLvAAzyE
Horen je oren wat ze horen https://youtu.be/kzo45hWXRWU
Yanny of Laurel https://youtu.be/7X_WvGAhMlQ
Brainstorm of Green needle? https://youtu.be/qXxV2C1ri2k
Wat zingen ze? https://youtu.be/8FXQ38-ZQK0

Slide 38 - Slide

4.1C Meetinstrumenten
Met meetinstrumenten meet je grootheden. Met een eenheid geef je aan hoeveel je van die grootheid meet. Zo kun je bijvoorbeeld je massa (een grootheid) meten in kilogrammen (een eenheid).

Er zijn heel veel verschillende meetinstrumenten voor verschillende grootheden. Met je eigen zintuigen kun je meestal geen (nauwkeurige) meting doen van een grootheid. Op een manier versterkt het meetinstrument dus je zintuigen.

Slide 39 - Slide

Diverse meetinstrumenten

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Klaar

Slide 43 - Slide